Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4539, AWB - 21 _ 1374 en 21 _ 1375
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4539, AWB - 21 _ 1374 en 21 _ 1375
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 september 2021
- Datum publicatie
- 17 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4539
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 1374 en 21 _ 1375
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/1374 en 21/1375
beslissing van 9 september 2021
Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] (BRE 21/1374),
[belanghebbende 2], wonende te [woonplaats] (BRE 21/1375),
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Het verzoek
De inspecteur heeft, met dagtekening 5 juli 2021, in de zaak met zaaknummer BRE 21/1374 een verweerschrift ingediend waarvan bijlagen 2, 3, 4, 34, 35 en 38 geschoond zijn. De inspecteur heeft, met dagtekening 27 mei 2021, in de zaak met zaaknummer BRE 21/1375 een verweerschrift ingediend waarvan bijlagen 2, 3, 4 en 38 geschoond zijn. De bijlagen 2, 3, 4 en 38 bij beide verweerschriften zijn identiek. De ongeschoonde versies (hierna: de geheimgehouden stukken) van deze bijlagen zijn door de inspecteur, eveneens bij brieven met dezelfde dagtekeningen (hierna: de aanbiedingsbrieven), verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. In de aanbiedingsbrieven heeft de inspecteur verzocht om de ongeschoonde versies van de bijlagen geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Awb. De rechtbank heeft een afschrift van de verweerschriften, met de geschoonde bijlagen, en van de aanbiedingsbrieven aan de gemachtigde van belanghebbenden verstrekt.
De gemachtigde van belanghebbenden heeft, bij brieven van 19 juli 2021 (BRE 21/1374) en 7 juli 2021 (BRE 21/1375) gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft de gemachtigde aangegeven wel te begrijpen dat de informatie wat betreft persoonlijke gegevens van ambtenaren en derden geschoond is, maar niet in te stemmen met geheimhouding van de overige geschoonde onderdelen.
In aanvulling op het verweerschrift in de zaak met zaaknummer BRE 21/1374 heeft de inspecteur, met dagtekening 21 juli 2021, bijlagen 35A en 35B overgelegd. Bijlage 35A is ook geschoond. De ongeschoonde versie van de bijlage (hierna ook bedoeld met: de geheimgehouden stukken) is eveneens door de inspecteur verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank. De rechtbank heeft een afschrift van de aanvulling op het verweerschrift, met de geschoonde bijlage, aan de gemachtigde van belanghebbenden verstrekt. De gemachtigde heeft hierop niet gereageerd.
De gedeeltelijk geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven:
2. Memo aandachtspunten projecten Verhuld Vermogen
3. Memo Project Groepsverzoek Zwitserland (BNP Paribas) – Op de zaak betrekking hebbende projectstukken
4. Deelantwoord Groepsverzoek Zwitserland (BNP Paribas)
34. Verzoek om inlichtingen inzake belanghebbende en ontvangen gegevens CLO inzake het Franse vermogen echtgenote van belanghebbende
35. Wedervraag CLO inzake Franse vermogen
35A. Antwoord CLO uitwisseling van inlichtingen Franse vermogen
38. Memo groepsverzoeken Zwitserland (UBS) – Redelijke schatting navorderingsaanslagen 2003-2004
De inspecteur heeft vier hoofdredenen opgegeven waarom de geschoonde delen volgens de inspecteur geheim dienen te blijven. Deze redenen houden kort weergegeven het volgende in. De eerste twee redenen zijn de bescherming van persoonsgegevens van individuele of groepen ambtenaren (aangeduid als A) en de bescherming van persoonsgegevens van derden (aangeduid als B). Deze redenen zijn van toepassing op geschoonde delen in alle genoemde bijlagen. De derde reden, aangeduid als C, is het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle en controle- en/of behandelstrategie (nader aangeduid als C1), waaronder begrepen een effectieve en efficiënte werkwijze (C2) en het voorkomen van calculerend en/of anticiperend gedrag van belastingplichtigen (C3). De vierde reden, aangeduid als D, is dat persoonlijke opvattingen of meningen van individuen of groepen medewerkers van de Belastingdienst, juridische advisering en afstemming niet relevant zijn voor de behandeling van een individuele zaak. Redenen C en D zijn van toepassing op geschoonde passages in bijlage 2 en ook, naar de geheimhoudingskamer begrijpt, op geschoonde passages in bijlage 3 niet zijnde de passages die persoonsgegevens betreffen.
2 Overwegingen
Geen zitting
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 In wat belanghebbenden hebben aangevoerd heeft de geheimhoudingskamer geen aanleiding gezien om wel een zitting te houden. De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat niet (voldoende) duidelijk is gemaakt wat de toegevoegde waarde daarvan zou zijn gelet op het feit dat enerzijds tijdens zo een zitting de geschoonde gedeelten van het geheimgehouden stuk als zodanig niet besproken zouden kunnen worden en anderzijds belanghebbenden zich voldoende op schrift hebben kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding.
Algemeen
De omstandigheid dat een stuk een stuk in de zin van artikel 8:42 Awb is brengt niet automatisch mee dat dit stuk (volledig) aan de andere partij ter kennis moet worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt immers aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
Uit de brieven van de inspecteur leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 2.3.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om passages van de stukken geheim te houden.
Ten aanzien van de geschoonde persoonsgegevens van individuele of groepen ambtenaren en van derden (namen, telefoonnummers, e-mailadressen) heeft de gemachtigde van belanghebbenden aangegeven te begrijpen dat deze informatie geschoond is. De geheimhoudingskamer overweegt dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbenden hebben bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaken. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.
Met betrekking tot de geschoonde passages op grond van de redenen aangeduid met C en D overweegt de geheimhoudingskader als volgt. Opmerking verdient daarbij dat belanghebbenden ervan lijken uit te gaan dat ook in bijlage 38 passages zijn geschoond op grond van redenen C en D, maar dat dit niet het geval is; het gaat om persoonsgegevens (reden A).
In het Memo aandachtspunten projecten Verhuld Vermogen (bijlage 2) zijn op de pagina’s 10, 16, 17, 20, 21, 23, 24, 27, 30, 31, 37, 38, 39, 57 passages geschoond op grond van redenen C en D. Volgens belanghebbenden dient het volledige memo ingebracht te worden, omdat het een stuk is dat bij de besluitvorming van de inspecteur een rol heeft gespeeld en dat belanghebbenden ook de ongeschoonde passages nodig hebben ten behoeve van het verweer. Met betrekking tot het eerste overweegt de geheimhoudingskamer dat dit argument als zodanig niet kan slagen, nu immers artikel 8:29 van de Awb een grondslag biedt om een artikel 8:42-stuk geheim te houden (zie 2.2). Ter toets ligt of de geheimhouding gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer vormen de door de inspecteur genoemde argumenten een deugdelijke grond voor geheimhouding van die passages, gelet op de inhoud van die passages, en wegen zij aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbenden in deze zaak bij kennisneming van die gegevens. Dat geldt ook voor de daarmee verband houdende geschoonde passages in de inhoudsopgave. De geheimhoudingskamer ziet geen aanleiding om anders te oordelen door het betoog van belanghebbenden dat de vrees voor calculerend en/of anticiperend gedrag geen grond is voor geheimhouding, nu het om de aanslagregeling voor het jaar 2006 gaat. Calculerend gedrag is immers ook in andere stadia dan de aanslagregeling mogelijk en bovendien kan de hier toegepaste aanpak ook relevant zijn bij andere projecten.
In het voornoemde memo zijn in het hoofdstuk 14, dat betrekking heeft op de invordering, op de pagina’s 79, 80, 81, 82, 83, 84, 86, 87, 88 en 89 diverse passages geschoond op grond van redenen C en D. Ook voor deze passages acht de geheimhoudingskamer het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden bij kennisneming van die gegevens. Dat geldt ook voor de daarmee verband houdende geschoonde passages in de inhoudsopgave. Bij deze afweging is in aanmerking genomen dat aangezien de passages betrekking hebben op de invordering, de geschoonde passages geen relevantie kunnen hebben voor het geschil dat partijen in deze procedure – over de navorderingsaanslagen – verdeeld houdt.2 Opmerking verdient verder dat de inspecteur zich ook op geheimhouding mag beroepen op grond van redenen C en D ter behartiging van belangen van de ontvanger van de Belastingdienst.
In het memo Memo Project Groepsverzoek Zwitserland (BNP Paribas) – Op de zaak betrekking hebbende projectstukken (bijlage 3) zijn op de pagina’s 5, 6 en 10 passages geschoond op grond van redenen C en D. Hiervoor gelden dezelfde overwegingen als hiervoor bij 2.9.
De geheimhoudingskamer merkt op dat vanaf pagina 13 tot de laatste pagina van bijlage 3 passages geschoond zijn en dat de inspecteur geen ongeschoonde versie voor deze pagina’s heeft overgelegd. Aangezien het de geheimhoudingskamer duidelijk is dat op deze pagina’s enkel persoonsgegevens van ambtenaren dan wel derden zijn geschoond, ziet de geheimhoudingskamer geen aanleiding om anders te oordelen dan zoals overwogen in 2.7.
Het voorgaande betekent dan ook dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (delen van) de in 1.4 genoemde stukken gerechtvaardigd is.
3. Beslissing
De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 9 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.