Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4626, BRE 19/5655

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4626, BRE 19/5655

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 september 2021
Datum publicatie
27 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4626
Zaaknummer
BRE 19/5655

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/5655

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd naar een bedrag van € 63,90 bestaande uit € 1,20 aan belasting, verhoogd met € 62,70 wegens kosten van de naheffing, met aanslagnummer [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld op de zitting van 2 juli 2021 te Middelburg. Hierbij was aanwezig namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Omdat onduidelijkheid bestond of belanghebbende de uitnodiging voor de zitting tijdig op de juiste wijze had ontvangen is van de zitting een verslag (‘proces-verbaal’) opgemaakt, waarvan een kopie bij brief van 19 juli 2021 aan partijen is verzonden. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren. Belanghebbende heeft dit niet gedaan. De rechtbank heeft partijen vervolgens per brief geïnformeerd dat zij voornemens is het onderzoek te sluiten. De rechtbank heeft hierbij een reactietermijn van 2 weken gesteld waarbinnen partijen kenbaar kunnen maken dat zij gehoord willen worden op een nadere zitting. Partijen hebben dit niet binnen de termijn kenbaar gemaakt. Een nadere zitting is met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Feiten

Belanghebbende heeft op 24 juni 2019 een auto met kenteken [kenteken 1] geparkeerd aan de Rampweg te Renesse. In de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelasting 2019 van de gemeente Schouwen-Duiveland (de Verordening) en het daarbij horende aanwijsbesluit is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.

Tijdens een controle omstreeks 14:04 uur is geconstateerd dat voor de auto met kenteken [kenteken 1] geen parkeerbelasting was betaald.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

2. Gronden

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. De parkeerbelasting heeft zij via een mobiel betaalsysteem voldaan. Zij heeft echter per ongeluk het verkeerde kenteken ingevoerd, namelijk het kenteken [kenteken 2] . De auto met dit kenteken stond op dat moment elders (in [plaats] ) geparkeerd. Ter onderbouwing van haar betoog overlegt belanghebbende een afschrift van het mobiel betaalsysteem en een aanvullende verklaring van [naam] . Deze verklaring luidt als volgt:

“ Vanaf zondagmiddag 23 juni half 3 tot en met maandag 24 juni kwart over 4 heeft [belanghebbende] haar auto met het kenteken (Renault) [kenteken 2] geparkeerd bij mij voor de deur: [adres] [plaats] .”

De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ten tijde van de controle was geen parkeerbelasting voldaan voor de auto met het kenteken [kenteken 1] . Het nalaten om het juiste kenteken in te voeren in het mobiel betaalsysteem komt voor rekening en risico van belanghebbende. De heffingsambtenaar betwist dat de auto met het kenteken [kenteken 2] op het moment van de controle geparkeerd stond in [plaats] .

3. Beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, rust in eerste instantie op de heffingsambtenaar. De omstandigheid dat de controleur geen betaling heeft waargenomen kan in het algemeen als toereikend bewijs dienen. De belastingplichtige heeft echter de mogelijkheid alsnog tegenbewijs te leveren. In de situatie waarin de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan brengt toepassing van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mee dat naheffing niet mogelijk is. Daaraan doet niet af dat mogelijk niet op de juiste wijze aangifte is gedaan doordat een ander kenteken is vermeld dan het kenteken van het geparkeerde voertuig.1

Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de auto met het kenteken [kenteken 2] op het moment van de controle elders geparkeerd stond. Een verwijzing naar een in het bezwaarschrift opgenomen, niet ondertekende verklaring is daartoe onvoldoende. In dat geval kan niet worden gezegd dat belanghebbende ondanks het niet op de juiste wijze doen van aangifte de verschuldigde belasting heeft betaald, waardoor naheffing niet mogelijk is.

4. Conclusie

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 17 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel