Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4708, AWB - 19 _ 4920
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4708, AWB - 19 _ 4920
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 september 2021
- Datum publicatie
- 23 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4708
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 4920
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/4920 tot en met 19/4927
uitspraak van 20 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Verenigde Staten),
belanghebbende,
althans [subfonds],
het subfonds,
althans de participanten in belanghebbende,
de participanten,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 21 augustus 2019 op de bezwaren tegen de tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende jaren, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
- -
-
het jaar 2009 (zaaknummer 19/4920);
- -
-
het jaar 2010 (zaaknummer 19/4921);
- -
-
het jaar 2011 (zaaknummer 19/4922);
- -
-
het jaar 2012 (zaaknummer 19/4923);
- -
-
het jaar 2013 (zaaknummer 19/4924);
- -
-
het jaar 2014 (zaaknummer 19/4925);
- -
-
het jaar 2015 (zaaknummer 19/4926);
- -
-
het jaar 2016 (zaaknummer 19/4927).
Zitting
Het onderzoek ter zitting is ingevolge artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart:
- -
-
de beroepen ongegrond voor zover ze zijn ingesteld door belanghebbende en het subfonds;
- -
-
de beroepen niet-ontvankelijk voor zover ze zijn ingesteld (gesteld) namens de participanten.
2 Gronden
Vooraf
De zaken zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van prejudiciële vragen door deze rechtbank.
Bij aangetekende brief van 30 april 2021, welke volgens gegevens van PostNL is ontvangen op 3 mei 2021, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om de beroepen binnen vier weken (nader) te motiveren. Op deze brief heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.
De griffier heeft op 22 juni 2021 gebeld met de gemachtigde van belanghebbende. Tijdens dat gesprek heeft de gemachtigde meegedeeld dat belanghebbende geen stukken meer zal indienen.
Nadat de inspecteur een verweerschrift heeft ingediend, heeft de rechtbank bij aangetekende brief van 2 augustus 2021, welke volgens gegevens van PostNL is ontvangen op 3 augustus 2021, belanghebbende gevraagd of hij prijs stelt op een mondelinge behandeling ter zitting. In laatstbedoelde brief staat dat de rechtbank, indien zij geen reactie ontvangt vóór 10 september 2021, ervan uitgaat dat belanghebbende geen prijs stelt op een mondelinge behandeling. Ook op deze brief heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.
Inhoudelijk
Tussen partijen is allereerst in geschil of belanghebbende al dan niet transparant is (en of hij dus de juiste entiteit is om aanspraak te maken op de ingehouden dividendbelasting). Bij de beoordeling van het geschil zal de rechtbank in het hiernavolgende veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat belanghebbende moet worden aangemerkt als de opbrengstgerechtigde en de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden waarop de hier aan de orde zijnde dividendbelasting is ingehouden.
Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat hij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 20081, is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren vanaf het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering2 van belang.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op de gevraagde teruggaven, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.3
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen door belanghebbende ongegrond verklaard.
Subfonds en participanten
In het beroepschrift is vermeld dat indien en voor zover het subfonds als niet-transparante entiteit wordt beschouwd, verzocht wordt het beroep mede als beroep namens het subfonds aan te merken. Verder vermeldt het beroepschrift dat indien en voor zover zowel belanghebbende als het subfonds als transparante entiteit wordt aangemerkt, verzocht wordt het beroep aan te merken als beroep namens de participanten.
Uit het dossier blijkt dat bij het verzoekschrift om teruggaaf door belanghebbende vergelijkbare verzoeken zijn gedaan maar dan wat betreft het teruggaafverzoek. Datzelfde geldt voor het bezwaarschrift maar dan wat betreft het bezwaar.
In de beslissing op de teruggaafverzoeken heeft de inspecteur niet alleen beslist ten aanzien van belanghebbende maar ook ten aanzien van het subfonds en de participanten. De verzoeken ten aanzien van het subfonds zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat het subfonds transparant is. De verzoeken ten aanzien van de participanten zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat gegevens over de participanten ontbreken zodat niet duidelijk is namens wie de verzoeken zijn gedaan. In de brief met de uitspraken op bezwaar wordt op de diverse niet-ontvankelijkverklaringen ingegaan. Gelet daarop en mede om proceseconomische redenen gaat de rechtbank ervan uit dat de uitspraken op bezwaar ook zijn gedaan ten aanzien van het subfonds en de participanten.
Zo het beroepschrift al mede beschouwd moet worden te zijn ingediend door het subfonds, kan dit niet tot teruggaaf leiden. Wat in 2.1 tot en met 2.5 is overwogen, geldt daarvoor dienovereenkomstig. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
Zo het beroepschrift al mede beschouwd moet worden te zijn ingediend door de participanten, kan dit niet teruggaaf leiden. De beroepen zijn namelijk niet-ontvankelijk omdat tijdens de beroepstermijn de identiteit van de participanten niet kenbaar is gemaakt.4 Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de inspecteur zich eerder terecht op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van degene namens wie een verzoek wordt gedaan, bekend moet zijn. Bovendien zijn in beroep geen argumenten aangevoerd waaruit kan volgen dat de participanten recht op teruggaaf van dividendbelasting hebben.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 20 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.