Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4716, AWB - 20 _ 8188
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4716, AWB - 20 _ 8188
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 september 2021
- Datum publicatie
- 1 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4716
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 8188
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8188
uitspraak van 24 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.720 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 657 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.76.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur,
[inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende geniet in 2017 loon uit dienstbetrekking. Naast zijn dienstbetrekking heeft belanghebbende in 2017 activiteiten verricht op het gebied van het op maat bouwen van, onderhoud aan en verkoop van racemotoren. Dit deed belanghebbende onder de naam [eenmanszaak]. Per 1 oktober 2015 heeft belanghebbende een eenmanszaak ingeschreven onder de naam [eenmanszaak] bij de Kamer van Koophandel.
Belanghebbende heeft over de periode 2015 tot en met 2018 negatieve resultaten behaald met zijn activiteiten voor [eenmanszaak]. De door belanghebbende verrichte activiteiten in die periode waren beperkt wegens een burn-out en de diagnose artrose.
Belanghebbende heeft op 4 februari 2019 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend naar een verzamelinkomen van € 41.245. Dit verzamelinkomen bestaat uit belastbare winst uit onderneming van negatief € 17.475, loon uit dienstbetrekking van € 64.407 en inkomsten uit eigen woning van negatief € 5.687.
Bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 is de inspecteur afgeweken van de aangifte, in de zin dat het door belanghebbende aangegeven bedrag aan belastbare winst uit onderneming is gecorrigeerd. Volgens de inspecteur is er geen sprake van een bron van inkomen met betrekking tot de activiteit onder de naam [eenmanszaak]. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 58.720.
Tussen partijen is in geschil of de activiteiten van belanghebbende onder de naam [eenmanszaak] aan te merken zijn als een bron van inkomen.
Om te kunnen spreken van een bron van inkomen is vereist dat belanghebbende met de betreffende activiteiten (i) deelneemt aan het economisch verkeer, (ii) redelijkerwijs voordeel kan verwachten en (iii) dit voordeel beoogt te verwerven. Tussen partijen is alleen in geschil of belanghebbende redelijkerwijs voordeel kan verwachten (de objectieve voordeelsverwachting).
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 december 2018 overwogen dat er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting wanneer met de uitgevoerde activiteiten naar maatschappelijke opvatting redelijkerwijs voordeel kan worden verwacht.1 De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar, maar feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen daarbij mede in aanmerking worden genomen.2 De bewijslast rust op belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een objectieve voordeelsverwachting. Belanghebbende heeft toegelicht dat hij met zijn activiteiten is begonnen tijdens zijn burn-out en dat hij na de start van zijn activiteiten gediagnostiseerd is met artrose. De activiteiten van belanghebbende zijn hierdoor beperkt gebleven. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande, in samenhang bezien met de negatieve resultaten, meebrengt dat er redelijkerwijs geen voordeel te verwachten was met de door belanghebbende uitgevoerde activiteiten. Daarbij zijn alle relevante omstandigheden van het geval meegewogen. Gelet op voornoemd arrest van de Hoger Raad is er dan geen sprake van een objectieve voordeelsverwachting. Uit de toelichting van belanghebbende ter zitting leidt de rechtbank af dat belanghebbende dit (achteraf bezien) ook wel inziet.
Belanghebbende doet ook een beroep op de menselijke maat, die naar zijn gevoel ontbreekt. Het gevoel dat de menselijke maat ontbreekt, brengt echter niet mee dat in alle gevallen ook in het voordeel van de belastingplichtige kan en moet worden beslist. Het heffen van belastingen is als uitgangspunt gebaseerd op wettelijke bepalingen en de feiten en omstandigheden van het geval. Het heffen van belastingen dient daarbij ook een collectief belang. Slechts indien het handelen van de inspecteur strijdig is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dat aanleiding zijn om in voorkomende gevallen de toepassing van de wet (in meerdere of mindere mate) aan de kant te zetten in (doorgaans) een individueel geval. Van een dergelijke situatie is hier volgens de rechtbank geen sprake. Belanghebbende heeft zelf aangegeven prettig te hebben gecorrespondeerd met de inspecteur, maar dat hij zich op momenten niet altijd even gehoord voelde en dat de aanslag als een straf voelt. Dat is niet voldoende om te oordelen dat de inspecteur zijn werk niet naar behoren heeft uitgevoerd. Belanghebbendes beroep op de menselijke maat maakt het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 24 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.