Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4737, BRE-20_10260_10262
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4737, BRE-20_10260_10262
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 september 2021
- Datum publicatie
- 29 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4737
- Zaaknummer
- BRE-20_10260_10262
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/10260 en 20/10262
uitspraak van 24 september 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Motivering
Belanghebbende heeft bij brief van 8 augustus 2020 een herzieningsverzoek ingediend bij de inspecteur betreffende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012 met aanslagnummer [aanslagnummer] H.26.01 en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2012 met aanslagnummer [aanslagnummer] W.26.01.4 (de aanslagen). De inspecteur heeft dit herzieningsverzoek aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar van 18 juni 2020 en het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank omdat de rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 30 juli 2020. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is op 12 augustus 2020 bij de inspecteur ontvangen. Het beroepschrift is daarom niet tijdig ingediend.
De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft in dat verband een schrijven aan de rechtbank gericht met een uiteenzetting van haar persoonlijke en medische situatie in (voornamelijk) de jaren 2012 tot en met 2018. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende een lastige tijd heeft doorgemaakt. Dat biedt echter nog geen geldige verklaring voor de overschrijding van de beroepstermijn in 2020. Er zijn dus geen feiten en omstandigheden komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De beroepen zijn daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
(Rechtstreeks) beroep tegen ambtshalve beslissing
De inspecteur heeft in de brief van 18 juni 2020 het bezwaar van belanghebbende tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen wegens termijnoverschrijding. Voordat beroep tegen een dergelijke ambtshalve beslissing kan worden ingesteld, moet als uitgangspunt eerst de bezwaarfase doorlopen worden. Dat kan anders zijn indien beide partijen instemmen met het overslaan van de bezwaarfase (rechtstreeks beroep). Uit de stukken maakt de rechtbank op dat beide partijen instemmen met het overslaan van de bezwaarfase.
Voor het rechtstreekse beroep tegen de ambtshalve beslissingen geldt voor wat betreft de termijnen hetzelfde als hiervoor al is geschreven. Dat betekent dus dat het rechtstreekse beroep te laat is ingesteld. Ook op dat punt is dus sprake van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep.