Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4753, BRE - 20 _ 8479_8480
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4753, BRE - 20 _ 8479_8480
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 september 2021
- Datum publicatie
- 8 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4753
- Zaaknummer
- BRE - 20 _ 8479_8480
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/8479 en 20/8480
uitspraak van 22 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 4 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de betaling van de fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting voor de motorrijtuigen met het kenteken [X] (zaaknummer 20/8479) en het kenteken [Y] (zaaknummer: 20/8480).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2021 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart:
- -
-
het beroep inzake het motorrijtuig met kenteken [X] ongegrond (20/8479);
- -
-
het beroep inzake het motorrijtuig met kenteken [Y] niet-ontvankelijk (20/8480).
2 Gronden
Belanghebbende is volgens het kentekenregister houder van het motorrijtuig met het kenteken [X] (hierna: auto A) en van het motorrijtuig met het kenteken [Y] hierna: auto B) (samen ook wel: de auto’s). Zowel auto A als auto B rijdt op diesel.
Met dagtekening 13 januari 2020 heeft de belastingdienst aan belanghebbende een brief gestuurd met de mededeling dat vanaf 1 januari 2020 fijnstoftoeslag verschuldigd is voor de auto’s. De inspecteur heeft in 2020 bedragen ter zake van de verschuldigdheid van fijnstoftoeslag voor de motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) van de auto’s automatisch van belanghebbendes bankrekening afgeschreven. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 28 mei 2020 aangegeven het niet eens te zijn met de heffing van fijnstoftoeslag. Deze brief is door de belastingdienst aangemerkt als bezwaar tegen de betaalde fijnstoftoeslag.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de heffing van fijnstoftoeslag voor beide auto’s afgewezen. Hoewel het bezwaar ook voor auto B was afgewezen, heeft de inspecteur om andere redenen dan genoemd in het bezwaarschrift aanleiding gezien om de betaalde fijnstoftoeslag over de periode 15 mei 2020 tot en met 4 juni 2020 van € 7 ambtshalve aan belanghebbende terug te betalen. Genoemd bedrag is begin september 2020 teruggestort op de bankrekening van belanghebbende.
De RDW vermeldt onder meer de navolgende gegevens ter zake van auto A:
P.3 Brandstof Diesel
V.5 Uitstoot deeltjes (licht) Niet geregistreerd
V.5 Uitstoot deeltjes (zwaar) Niet geregistreerd
V.6 Roetuitstoot Niet geregistreerd
V.7 CO2-uitstoot NEDC Niet geregistreerd
V.7 CO2-uitstoot WLTP Niet geregistreerd
In geschil is de verschuldigdheid van de fijnstoftoeslag voor de motorrijtuigenbelasting voor de auto’s.
Fijnstoftoeslag voor mrb van auto A (kenteken [X] )
Belanghebbende heeft onder meer gesteld dat de auto, toen deze nog nieuw was, goedkeuring heeft gekregen om op de Nederlandse wegen te rijden. Belanghebbende vraagt zich af waarom, als de auto niet meer aan de eisen voldoet, deze dan niet opnieuw gekeurd hoeft te worden. Dat de fijnstofuitstoot van de auto niet is vastgesteld, is omdat deze auto nooit voor herkeuring is opgeroepen. De reden voor de heffing van fijnstoftoeslag, namelijk het bezit van vervuilende dieselauto’s ontmoedigen en de onevenredige aantasting van de luchtkwaliteit van deze auto’s aanpakken, is volgens belanghebbende een straf omdat hij niet over financiële middelen beschikt om een andere auto aan te schaffen. Tot slot stelt belanghebbende dat voor de automatische afschrijving van mrb toestemming is verleend, maar niet voor de fijnstoftoeslag.
De rechtbank stelt voorop dat zij moet rechtspreken volgens de wet. In dit geval gaat het om de toepassing van artikel 23, vierde en vijfde lid van de Wet mrb (tekst 2020). De tekst van deze wetsbepaling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“4. Het bedrag van de belasting, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, wordt voor een personenauto met aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie (…) verhoogd met een fijnstoftoeslag van 19 percent van dat bedrag indien:
a. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 5 milligram per kilometer (…);
(…)
5. Wanneer de fijnstofuitstoot, bedoeld in het vierde lid, niet is geregistreerd in het kentekenregister en de datum eerste toelating, genoemd in het kentekenregister, is gelegen voor 1 september 2009, (…), wordt de betreffende personenauto, behoudens tegenbewijs, voor de toepassing van dat lid geacht een fijnstofuitstoot te hebben van meer dan 5 milligram per kilometer (…).”
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat de fijnstofuitstoot van auto A niet is geregistreerd in het kentekenregister en dat de datum van eerste toelating van auto A gelegen is in het jaar 1996, dus vóór de in de wet genoemde datum van 1 september 2009. Dat betekent dat de fijnstofuitstoot van de auto voor de bepaling van het bedrag aan verschuldigde fijnstoftoeslag geacht wordt meer dan 5 milligram per kilometer te bedragen. Op grond van de wet is belanghebbende daarom ter zake van auto A een fijnstoftoeslag verschuldigd van 19%.
De betreffende wettelijke bepaling bevat een tegenbewijsregeling waar belanghebbende een beroep op kan doen. Het is dan aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat auto A een lagere fijnstofuitstoot heeft dan 5 milligram per kilometer. De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat belanghebbende hiervoor contact kan opnemen met de RDW. Belanghebbende heeft geen bewijs bijgebracht. Anders dan belanghebbende stelt, is het niet zo dat de auto opnieuw gekeurd moet worden voordat fijnstoftoeslag kan worden geheven. De wet voorziet immers in de mogelijkheid om ook fijnstoftoeslag te kunnen heffen als de uitstoot niet geregistreerd is. Verder is niet van belang dat de auto in het verleden een goedkeuring heeft gekregen om op de Nederlandse weg te rijden. Dat gaat over een ander soort goedkeuring, dan de in de wet mrb genoemde mogelijkheid om tegenbewijs te leveren ter zake van de hoogte van de fijnstofuitstoot van de betreffende auto.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op grond van de in 2.6 geciteerde wettelijke bepaling fijnstoftoeslag voor auto A is verschuldigd. Het bedrag van de fijnstoftoeslag is tussen partijen niet in geschil.
Dat de wetswijziging op 1 januari 2020 door belanghebbende als straf wordt ervaren, kan niet tot een ander oordeel leiden. Datzelfde geldt voor de vergelijking die belanghebbende maakt met andere wet- en regelgeving van de overheid. Het is de rechtbank immers niet toegestaan om de innerlijke waarde van de wet te toetsen. Als uitgangspunt is de rechtbank evenmin bevoegd om wetgeving in formele zin te toetsen.1 De rechtbank mag wel een wet in formele zin toetsen aan het unierecht en aan (rechtstreeks werkende) bepalingen uit internationale verdragen. Belanghebbende heeft daartoe niets aangevoerd en de rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgronden op dit punt aan te vullen. De argumenten van belanghebbende over het stikstofprobleem en milieuvervuilende houtkachels leiden eveneens niet tot een ander oordeel.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de fijnstoftoeslag ten onrechte via een automatische afschrijving van zijn bankrekening is afgeschreven, is de belastingrechter niet bevoegd daarover een oordeel te geven.
Inzake auto B (kenteken [Y] )
De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van belanghebbende is gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur met dagtekening 4 augustus 2020 (kenmerken [Z] ). In deze uitspraken op bezwaar is ter zake van beide auto’s het bezwaar tegen de automatische afschrijving van fijnstoftoeslag afgewezen. De inspecteur heeft ter zake van de fijnstoftoeslag voor auto B in zijn brief van 21 december 2020 aan de rechtbank laten weten dat voor wat betreft de betaling op aangifte over de periode van 15 mei 2020 tot en met 4 juni 2020 voor auto B aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet is gekomen en dat het bedrag van de verschuldigde fijnstoftoeslag voor auto B over die periode is teruggestort op de bankrekening van belanghebbende. Ter zitting heeft de inspecteur toegelicht dat op 4 augustus 2020 uitspraak op bezwaar is gedaan inzake de fijnstoftoeslag voor beide auto’s, maar dat op 11 september 2020 ter zake van auto B ambtshalve tot teruggave van de fijnstoftoeslag is overgegaan, omdat toen tegemoet is gekomen aan belanghebbende voor de mrb, waardoor ook de fijnstoftoeslag is teruggegeven. Deze teruggave heeft begin september 2020 plaatsgevonden. Uit de correspondentie van belanghebbende leidt de rechtbank af dat het klopt dat hij de fijnstoftoeslag voor auto B over voornoemde periode heeft teruggekregen, maar dat hij zijn standpunt handhaaft dat ter zake van auto B over andere perioden geen fijnstoftoeslag verschuldigd is.
De rechtbank stelt vast dat de fijnstoftoeslag voor auto B over de periode waarop de uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2020 ziet, volledig aan belanghebbende is terugbetaald voordat hij beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Dat betekent dat het belang aan de procedure met betrekking tot auto B is komen te ontvallen, voordat beroep werd ingesteld. Weliswaar stelt belanghebbende dat hij belang heeft bij een oordeel over andere perioden waarin hij fijnstoftoeslag heeft betaald voor auto B, maar op die andere perioden ziet de uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2020 waartegen het beroep is gericht niet. Daarom dient het beroep inzake auto B niet-ontvankelijk verklaard te worden. Dit betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel kan geven over auto B.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ter zake van auto B niet-ontvankelijk verklaard en het beroep ter zake van auto A ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 22 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.