Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4791, AWB - 20 _ 8130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4791, AWB - 20 _ 8130

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 september 2021
Datum publicatie
29 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4791
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8130

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

zaaknummer BRE 20/8130

uitspraak van 23 september 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaatsnaam] ,

belanghebbende,

en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg .

1 Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 de aanslag gemeentelijke belastingen voor het jaar 2020 aan belanghebbende opgelegd ( [vorderingsnummer] ).

Met dagtekening 30 juli 2020 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden voor de betaling van de gemeentelijke belastingen. Bij deze aanmaning is een bedrag van € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten. Bij uitspraak op bezwaar van 19 augustus 2020 is het bezwaar afgewezen.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 augustus 2020, ontvangen bij de rechtbank op 25 augustus 2020, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 48.

De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 12 augustus 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar [gemachtigde] , verbonden aan Juridisch Adviesbureau [naam 1] [plaatsnaam] , en namens invorderingsambtenaar [naam 2] .

2 Overwegingen

2.1.

Met dagtekening 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg de aanslag gemeentelijke belastingen op naam van belanghebbende van in totaal € 831,37 vastgesteld (hierna: de aanslag). De uiterste betaaldatum van die aanslagen was gesteld op 30 april 2020.

2.2.

Belanghebbende heeft via haar MijnOverheid-account ervoor gekozen om haar post van de gemeente Tilburg digitaal te ontvangen. Wanneer een belastingplichtige ervoor kiest de berichten vanuit de gemeente Tilburg digitaal te ontvangen, wordt de aanslag elektronisch verzonden naar de Berichtenbox van de belastingplichtige op MijnOverheid.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft de aanslag verzonden naar de Berichtenbox van belanghebbende op MijnOverheid. De aanslag is niet tevens per post aan belanghebbende verzonden.

2.4.

Op 31 mei 2020 is aan belanghebbende via de Berichtenbox een betaalherinnering gestuurd. De betaalherinnering vermeldt als uiterste betalingstermijn 30 juni 2020. Belanghebbende heeft de aanslag niet binnen de uiterste betaaltermijn, als vermeld in de betalingsherinnering betaald. In verband hiermee heeft de invorderingsambtenaar bij – ook per post verzonden – brief van 30 juli 2020 belanghebbende gemaand tot het betalen van de aanslag binnen 14 dagen na de dagtekening van de aanmaning. Daarbij heeft de ambtenaar belanghebbende een bedrag van € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

Geschil

2.5.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is het motiveringsbeginsel geschonden?

  2. Heeft de heffingsambtenaar de hoorplicht geschonden?

  3. Is de ondertekening van de uitspraak op bezwaar rechtsgeldig?

  4. Zijn de aanmaningkosten terecht aan belanghebbende in rekening gebracht?

Is het motiveringsbeginsel geschonden?

2.6.

Belanghebbende heeft gesteld dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar niet (voldoende) is ingegaan op haar bezwaren.

2.7.

Deze stelling slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar deugdelijk gemotiveerd. De invorderingsambtenaar heeft gemotiveerd waarom het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard en is voldoende ingegaan op de door belanghebbende aangevoerde gronden. Dat niet alle argumenten van belanghebbende afzonderlijk in de uitspraak op bezwaar zijn behandeld, maakt het voorgaande oordeel niet anders.

Heeft de heffingsambtenaar de hoorplicht geschonden?

2.8.

Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de op hem rustende hooplicht op grond van artikel 7:2 van de Awb.

2.9.

Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alleen gehoord op zijn verzoek. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift niet heeft verzocht om te worden gehoord. De heffingsambtenaar was daarom niet gehouden om een hoorzitting te organiseren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar de hoorplicht van artikel 7:2 Awb niet heeft geschonden.

Is de ondertekening van de uitspraak op bezwaar rechtsgeldig?

2.10.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de ondertekening van de uitspraak op bezwaar niet geldig is.

2.11.

Deze stelling slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Belanghebbende heeft deze stelling niet nader onderbouwd en de rechtbank is niet gebleken dat de uitspraak op bezwaar onbevoegdelijk is gedaan. De uitspraak op bezwaar is ondertekend door de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg. Uit het door de invorderingsambtenaar overgelegde aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 13 december 2011 volgt dat het hoofd van de afdeling informatievoorziening van de gemeente Tilburg is aangewezen als gemeenteambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b en c, van de Gemeentewet (hierna: de heffings- en invorderingsambtenaar). De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.

Zijn de aanmaningskosten terecht aan belanghebbende in rekening gebracht?

2.12.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij pas bekend is geworden met de aanslag op het moment dat zij de aanmaning ontving. Zij voert aan dat zij geen e-mailnotificatie heeft ontvangen met betrekking tot het toevoegen van de aanslag aan de Berichtenbox.

2.13.

Bekendmaking van besluiten (zoals belastingaanslagen) geschiedt, aldus art. 3:41, lid 1, van de Awb, door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Een bestuursorgaan kan een bericht dat aan een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is (art. 2:14, lid 1, Awb).

2.14.

In de Regeling voorzieningen GDI1 is over het gebruik van MijnOverheid bepaald dat de gebruiker door het activeren van zijn MijnOverheid-account dit account in gebruik neemt. Hij maakt tevens kenbaar dat hij langs elektronische weg bereikbaar is voor het ontvangen van berichten in de Berichtenbox van door hem geselecteerde afnemers.

2.15.

Nu tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende met betrekking tot de berichtgeving vanuit de gemeente Tilburg heeft aangevinkt dat zij de berichtgeving digitaal via de Berichtenbox van MijnOverheid wenst te ontvangen, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij via deze elektronische weg voldoende bereikbaar is. Op grond van het voorgaande was de heffingsambtenaar gerechtigd de aanslagen via de Berichtenbox aan belanghebbende te verzenden. Gelet op het door de invorderingsambtenaar ter zitting overgelegde overzicht, waaruit blijkt dat de aanslag is verzonden naar de Berichtenbox van belanghebbende, acht de rechtbank bovendien aannemelijk dat de aanslag door belanghebbende in haar Berichtenbox is ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag op deze wijze rechtsgeldig aan belanghebbende bekend is gemaakt door het digitaal toegankelijk stellen van de aanslag. De stelling van belanghebbende dat zij geen e-mailnotificatie heeft ontvangen kan het voorgaande oordeel niet veranderen omdat het wel of niet ontvangen van een e-mailnotificatie niet van invloed is op het tijdstip van bekendmaking van de aanslag.

2.16.

Ten slotte heeft belanghebbende nog aangevoerd dat zij voor andere belastingjaren, waarin zij ook de keuze heeft gemaakt voor de Berichtenbox, de aanslagen zowel op papier als digitaal heeft ontvangen. Gelet daarop was belanghebbende in de veronderstelling dat zij de aanslag voor het onderhavige jaar ook op papier zou ontvangen. De rechtbank acht deze stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de invorderingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt. Uit door de invorderingsambtenaar verstrekte overzichten blijkt dat de aanslagen ook voor de jaren 2019 en 2021 naar de Berichtenbox van belanghebbende zijn verzonden. Daarnaast heeft de invorderingsambtenaar gemotiveerd gesteld dat het systeem van MijnOverheid er niet op is ingericht de aanslag zowel digitaal als per post te verzenden. Dat de aanslagen in de voorgaande jaren tevens per post aan belanghebbende bekend zouden zijn gemaakt en dat belanghebbende op grond daarvan erop mocht vertrouwen dat de aanslag ook voor het onderhavige jaar per post zou worden verzonden, acht de rechtbank op grond van het voorgaande niet aannemelijk.

2.17.

Nu belanghebbende de onderhavige aanslag niet vóór de vervaldatum van 30 juni 2020 heeft betaald, concludeert de rechtbank dat de invorderingsambtenaar belanghebbende terecht heeft gemaand om de aanslagen alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te voldoen en daarbij terecht op de voet van artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: de Kostenwet) een bedrag van € 17 aan aanmaningskosten in rekening heeft gebracht.

2.18.

Belanghebbende heeft ten slotte aangevoerd dat de invorderingsambtenaar in strijd met het beginsel van evenredige belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb handelt door in het onderhavige geval aanmaningkosten in rekening te brengen. Belanghebbende heeft haar standpunt in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank begrijpt de stelling van belanghebbende zo, dat zij bedoelt te stellen dat strikte toepassing van de wet in haar geval onevenredig uitpakt. Zij heeft echter niet gemotiveerd en aangetoond dat zij niet in staat is om een bedrag van € 17 te betalen. Het bedrag is ook niet onevenredig hoog.

2.19.

Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 23 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.