Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4793, AWB - 20 _ 9527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4793, AWB - 20 _ 9527

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 september 2021
Datum publicatie
28 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4793
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9527

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

zaaknummer BRE 20/9527

uitspraak van 23 september 2021 in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant).

1 Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 29 februari 2020 de WOZ-waarde van de onroerend zaak [onroerende zaak] voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 2.142.000,- (aanslagnummer: [aanslagnummer] ). In diezelfde beschikking heeft de heffingsambtenaar ook de aanslagen onroerende zaakbelasting (hierna: OZB) en rioolheffing 2020 bekendgemaakt.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft daar beroep tegen ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 12 augustus 2021. Aldaar is verschenen en gehoord, namens belanghebbende diens gemachtigde [gemachtigde] , ter bijstand vergezeld van [bijstand 1] en [bijstand 2] , en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] , bijgestaan door taxateur [taxateur] .

2 Overwegingen

Inleiding

2.1.

Belanghebbende is gebruiker met het recht van opstal van de onroerende zaak [onroerende zaak] . De onroerende zaak betreft een zonnepark met [hoeveelheid] zonnepanelen, de oppervlakte van het perceel waarop de zonnepanelen zijn gelegen is [oppervlakte] m2 (hierna: het zonnepark). De zonnepanelen draaien op jaarbasis ruim [aantal] Megawatt-uur.

2.2.

Het zonnepark is als volgt vormgegeven. Er is sprake van betonnen voeten die een stalen constructie dragen. Op de stalen constructie liggen de zonnepanelen. De bedradingen liggen onder de zonnepanelen en lopen boven de grond naar het transformatorhuisje. Vlak voor het transformatorhuisje gaat de bedrading de grond in om in het transformatorhuisje weer naar boven te komen. Het perceel is omgeven door een hekwerk.

Vooraf

2.3.

De heffingsambtenaar heeft zich in de beroepsfase op het nadere standpunt gesteld dat de WOZ-waarde van het zonnepark moet worden vastgesteld op € 1.291.000. Ter onderbouwing van deze waarde heeft hij verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 26 juli 2021, door [taxateur] , waarin de waarde van het zonnepark is getaxeerd op € 1.291.000. Deze waarde is lager dan de beschikte waarde waardoor het beroep van belanghebbende reeds om die reden gegrond is.

Geschil

2.4.

Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of het zonnepark voor de toepassing van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) als onroerend moet worden aangemerkt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is de vraag of er sprake is van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen waardoor de heffing van onroerendezaakbelastingen in dit geval achterwege dient te blijven.

Beoordeling van de geschilpunten

2.5.

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Voor de betekenis van het begrip onroerende zaak in de Wet WOZ moet worden aangesloten bij artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan onder meer - als onroerend worden aangemerkt de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken.

2.6.

De Hoge Raad heeft in het Portacabin-arrest1 geoordeeld dat een gebouw of bouwwerk duurzaam met de grond kan zijn verenigd doordat het ‘naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven’. Bij beantwoording van de van de vraag of een bouwwerk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is. Die bedoeling moet blijken uit bijzonderheden van aard en inrichting van het bouwwerk waarbij niet van belang is dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwwerk te verplaatsen.2

2.7.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het zonnepark als roerend moet worden aangemerkt voor de toepassing van de Wet WOZ. Ter onderbouwing heeft zij aangevoerd dat het vanaf het begin van het project de bedoeling is geweest dat er een mobiel, en dus roerend, zonnepark werd gebouwd. Dit had mede te maken met de verplichting van belanghebbende om het zonnepark te verhuizen wanneer de grond zou worden verkocht. Belanghebbende voert aan dat zij extra hoge investeringen heeft moeten doen om te realiseren dat er een mobiel zonnepark werd gebouwd. Bij de realisatie van het zonnepark is voorts in tegenstelling tot de meeste zonneparken gekozen voor een constructie waarbij alles zich op of boven de grond bevindt. Volgens belanghebbende is het zonnepark een unieke constructie die in Nederland niet of nauwelijks voorkomt.

2.8.

De rechtbank is met inachtneming van het hiervoor uiteengezette juridische kader (zie 2.5 en 2.6), van oordeel dat het zonnepark als onroerend moet worden aangemerkt. Bij haar oordeel heeft de rechtbank de foto’s in het taxatierapport, alsmede de toelichting van gemachtigde en de ter bijstand verschenen personen ter zitting betrokken. Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat het de bedoeling was om een roerend zonnepark te bouwen, overweegt de rechtbank dat de bedoeling om een bouwwerk al dan niet duurzaam met de grond te verenigen slechts relevant is, indien en voorzover die bedoeling kenbaar is uit de bijzonderheden van aard en inrichting van het gebouw. De rechtbank overweegt dat de bijzondere vormgeving van het zonnepark met de bedrading boven de grond inderdaad maakt dat het zonnepark makkelijker te verplaatsen is, dan wanneer de bedrading onder de grond loopt en de installatie deels in de grond is bevestigd. Echter is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van een roerend bouwwerk, mede gelet op de vaste jurisprudentie dat de technische mogelijkheid om het bouwwerk te verplaatsen niet van belang is (zie 2.6). Het zonnepark moet naar het oordeel van de rechtbank als één samenhangend complex worden gezien. Alle onderdelen van de constructie waaronder de betonnen voeten, de stalen profielen, de zonnepanelen en de bedradingen zijn benodigd om het zonnepark te kunnen benutten waarvoor het is gebouwd, namelijk het opwekken van zonne-energie. Het complex in het geheel is naar het oordeel van de rechtbank er zowel visueel als functioneel op gericht om ter plaatse zonne-energie op te wekken voor meerdere jaren. Mede gelet op de naar buiten toe kenbare aspecten van de aard en inrichting van het zonnepark, zoals de grootte (het zonnepark beslaat in zijn geheel [oppervlakte] m2), de zwaarte (gelet op de betonnen voeten) en het feit dat het geheel met elkaar staat verbonden en omheind is door een hek, concludeert de rechtbank dat het zonnepark naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatste te verblijven, en derhalve als onroerend moet worden aangemerkt.

2.9.

Voor dat geval heeft belanghebbende nog aangevoerd dat de heffing van onroerende-zaakbelasting achterwege moet blijven omdat zij op basis van met de gemeente gemaakte afspraken er op mocht vertrouwen dat geen OZB zou worden geheven. Belanghebbende stelt dat zij in met de gemeente gevoerde gesprekken het vertrouwen is opgewekt dat het zonnepark als roerend zou worden aangemerkt waardoor de heffing van OZB achterwege zou blijven. De gemeente heeft volgens belanghebbende verzuimd om hierover gemaakte afspraken vast te leggen.

2.10.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is namelijk vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de heffingsambtenaar toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden hoe – in dit geval – de heffingsambtenaar in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.3 Belanghebbende, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft ter zitting aangegeven geen bewijs te kunnen leveren van de gemaakte afspraken. Daarbij komt dat ter zitting is komen vast te staan dat de gesprekken niet hebben plaatsgevonden met de heffingsambtenaar maar met het college van burgemeester en wethouders van Breda. Zo er al een toezegging zou zijn gedaan door het college van burgemeester en wethouders, dan is de heffingsambtenaar daar voor zover het deze procedure betreft, in beginsel niet aan gebonden. De heffingsambtenaar heeft ter zitting bovendien aangegeven te hebben onderzocht of er sprake was van afspraken met andere bestuursorganen van de gemeente. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat er dergelijke afspraken zijn gemaakt. Dat er sprake is van in rechte te honoreren vertrouwen, heeft belanghebbende gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt.

2.11.

De door de heffingsambtenaar voorgestane waarde alsmede de berekeningen in het taxatierapport worden voor dat geval door belanghebbende niet betwist. De rechtbank zal de waarde van het bedrijfspand daarom vaststellen op € 1.291.000.

Proceskosten

2.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan belanghebbende te vergoeden.

3 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de vastgestelde waarde tot € 1.291.000;

-

vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 23 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.