Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4796, BRE-21_9

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4796, BRE-21_9

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 september 2021
Datum publicatie
28 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4796
Zaaknummer
BRE-21_9

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/9

uitspraak van 24 september 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 1 juni 2021, verzonden op 1 juni 2021.

1 Behandeling van het verzet

1.1.

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.

1.2.

Bij brief van 27 juni 2021, ingekomen bij de rechtbank op 30 juni 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak. Belanghebbende heeft daarbij niet verzocht op het verzet te worden gehoord.

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1.

Het beroepschrift van belanghebbende is op 17 december 2020 ontvangen ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank omdat deze rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen. Deze rechtbank heeft het beroepschrift op 4 januari 2021 ontvangen. De griffier van de rechtbank heeft belanghebbende er schriftelijk op gewezen dat voor het instellen van het beroep een griffierecht is verschuldigd van € 48,00.

2.2.

Bij brief van 25 januari 2021 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om ontheffing van het griffierecht in verband met betalingsonmacht.

2.3.

Belanghebbende is bij aangetekende brief van 27 januari 2021 in de gelegenheid gesteld om het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen. Deze brief is verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres en volgens gegevens van Track&Trace van PostNL op 28 januari 2021 op dat adres bezorgd. Omdat er geen reactie is ontvangen is het beroep op betalingsonmacht bij brief van 16 februari 2021 afgewezen en is belanghebbende opnieuw gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht.

2.4.

Bij aangetekend verzonden brief van 19 maart 2021 is belanghebbende opnieuw gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht ter zake van het instellen van het beroep. In deze brief is vermeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de brief diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Deze brief is verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres en volgens gegevens van Track&Trace van PostNL op 23 maart 2021 op dat adres bezorgd.

2.5.

Het verschuldigde griffierecht is niet betaald.

2.6.

Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.

2.7.

De gronden waarop belanghebbende het verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

Belanghebbende is voor het ingestelde beroep € 48,00 aan griffierecht verschuldigd1. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort2. Indien het griffierecht niet binnen de door de griffier gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest3.

3.2.

Niet in geschil is dat het griffierecht niet is betaald voor het einde van de daartoe gestelde termijn. Gelet op het bepaalde in artikel 8:41 van de Awb zal een beroep dan niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij geoordeeld moet worden dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

3.3.

Belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat er ten onrechte totaal geen rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat juist in de coronatijd bij belanghebbende het geld een probleem is geworden omdat neveninkomsten wegvielen.

3.4.

De rechtbank stelt voorop dat degene die zich beroept op betalingsonmacht, aannemelijk moet maken dat hiervan sprake is. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de aangetekende brief van 27 januari 2021 en heeft ook daarna geen bewijs aangedragen ter onderbouwing van het beroep op betalingsonmacht. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat er sprake is van geen of onvoldoende inkomsten en/of vermogen om het griffierecht te voldoen en dat er sprake is van betalingsonmacht.

3.5.

In de in verzet bestreden uitspraak is naar het oordeel van de rechtbank dan ook op goede gronden geoordeeld dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen.

3.6.

Nu het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen en vast staat dat belanghebbende het griffierecht niet heeft voldaan, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

3.7.

De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

3.8.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in verzet.

4 Beslissing