Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4825, BRE 20/7556
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4825, BRE 20/7556
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 september 2021
- Datum publicatie
- 1 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4825
- Zaaknummer
- BRE 20/7556
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7556
uitspraak van 24 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] ., gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] .F.02.7271).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, W. van Lieshout, verbonden aan WvL Administratie te Helmond, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Feiten
Belanghebbende is een onderneming, gedreven in de vorm van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (B.V.), die blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel de volgende activiteiten verricht:
- -
-
niet gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen;
- -
-
handelsbemiddelaar gespecialiseerd in overige goederen;
- -
-
handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s;
- -
-
groothandel in ijzer- en metaalwerken.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van belanghebbende over het tijdvak 30 mei 2017 tot en met 31 december 2018.
Gedurende het boekenonderzoek is in de boekhouding van belanghebbende een inkoopfactuur met datum 7 september 2017 aangetroffen, afkomstig van “ [Y BV] ” (hierna: de inkoopfactuur). Het betreft de inkoop van 138 “werkzeugwagen draft line mit Werkzeug Sortiment 183tlg 7 schubfahrer schawrz” voor een prijs van € 300 per stuk.
Belanghebbende heeft de op de inkoopfactuur vermelde omzetbelasting van € 8.694 als voorbelasting in aftrek gebracht.
In het controlerapport bij het boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat ten aanzien van de inkoopfactuur geen recht op vooraftrek bestaat. Aan belanghebbende is daarom een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 juli 2017 tot en met 30 september 2017, ter grootte van de in aftrek gebrachte omzetbelasting van € 8.694. Bij de naheffingsaanslag is € 558 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag in bezwaar gehandhaafd.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de voorbelasting met betrekking tot de inkoopfactuur terecht heeft nageheven en daarmee terecht van aftrek heeft gecorrigeerd.
Beoordeling
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) is als voorbelasting aftrekbaar de omzetbelasting die door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen.
Tussen partijen staat vast dat de inkoopfactuur enkele formele gebreken vertoont. Zo wijkt de naam van de leverancier op de inkoopfactuur af van diens naam geregistreerd bij de Kamer van Koophandel en is het op de inkoopfactuur vermelde bankrekeningnummer niet die van de leverancier maar van de directeur van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, dat ondanks formele gebreken op de inkoopfactuur niet tot weigering van aftrek van voorbelasting over kan worden gegaan indien belanghebbende voldoet aan de overige (materiële) voorwaarden voor aftrek van voorbelasting1.
De inspecteur betwist dat wordt voldaan aan de in artikel 15 van de Wet OB materieel gestelde vereisten. Hij voert daartoe aan dat onduidelijk is hoe de betaling is verlopen (belanghebbende stelt eerst dat contant is betaald en later dat er verrekend is), en niet op enige andere wijze blijkt dat een daadwerkelijke transactie heeft plaatsgevonden.
Gelet op voornoemde betwisting rust op belanghebbende de last om aannemelijk te maken dat en in hoeverre zij recht heeft op aftrek van voorbelasting, en dus of aan de in artikel 15 van de Wet OB materieel gestelde vereisten is voldaan.
Belanghebbende stelt dat een deel van de betaling aan de leverancier is voldaan door middel van verrekening van een nog openstaande vordering. Het restant is contant afgerekend. Verder volgt uit haar administratie dat de transactie heeft plaatsgevonden, aldus belanghebbende.
De rechtbank constateert dat de door belanghebbende genoemde administratie niet is overgelegd. Ook heeft belanghebbende haar stelling niet verder gemotiveerd door enige ander bewijs te overleggen. Volgens de inspecteur is de administratie gedurende het boekenonderzoek beoordeeld, maar zijn de transactie en de verrekening zoals door belanghebbende bepleit, daarbij niet gebleken. De rechtbank komt gelet hierop tot het oordeel dat belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor vooraftrek als bedoeld in artikel 15 van de Wet OB is voldaan. Voor de inkoopfactuur bestaat daarom geen recht op vooraftrek van omzetbelasting en de naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd.
Het beroep is ongegrond verklaard. Dat geldt ook voor zover het beroep betrekking heeft op de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 24 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.