Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4828, BRE 20/7793 tm 20/7798
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4828, BRE 20/7793 tm 20/7798
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 september 2021
- Datum publicatie
- 8 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:4828
- Zaaknummer
- BRE 20/7793 tm 20/7798
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/7793 tot en met BRE 20/7798
uitspraak van 24 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] en [belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De uitspraken van de inspecteur van 25 juni 2020 op het bezwaar van [belanghebbende] tegen de aan haar:
- -
-
voor het jaar 2014 opgelegde verminderingsbeschikking inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) (aanslagnummer [nummer] .H.46.01);
- -
-
voor het jaar 2015 opgelegde verminderingsbeschikking IB/PVV (aanslagnummer [nummer] .H.56.01);
- -
-
voor het jaar 2016 opgelegde verminderingsbeschikking IB/PVV (aanslagnummer [nummer] .H.66.01).
De uitspraken van de inspecteur van 25 juni 2020 op het bezwaar van [belanghebbende] tegen de aan hem:
- -
-
over het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV, en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] H.47.01);
- -
-
over het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV, en de daarbij opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] H.57.01);
- -
-
voor het jaar 2016 opgelegde aanslag IB/PVV, en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] H.66.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbenden, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2 Gronden
Feiten
[belanghebbende] (hierna: [mevrouw] ) en [belanghebbende] (hierna: [meneer] ) zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en wonen beiden op hetzelfde adres in [plaats] .
[mevrouw] is in 2009 een eenmanszaak gestart. Vanaf 2013 is [meneer] toegetreden tot de onderneming. Tot en met 2013 was [meneer] daarnaast in dient bij [werkgever] . Belanghebbenden drijven vanaf dan samen een onderneming in firmaverband onder de naam “ [naam] ” (hierna: de VOF). De VOF exploiteert een congrescentrum.
Belanghebbenden hebben op 1 januari 2013 een firmacontract opgesteld. In deze overeenkomst is, onder meer, het volgende bepaald:
“ARTIKEL 8
1. Ten laste van het in het desbetreffende boekjaar behaalde resultaat wordt allereerst aan ieder van de vennoten uitgekeerd de rentevergoeding over zijn kapitaal, conform het bepaalde in artikel 4 lid 4. Is een vennoot aan de vennootschap een rentevergoeding verschuldigd, dan wordt deze ten laste van het winstdeel van de vennoot gebracht, danwel aan zijn aandeel in het verlies toegevoegd. Daarna wordt ten laste van de winst aan de vennoten uitgekeerd een vergoeding voor de door hen voor de vennootschap verrichtte arbeid.
2. De winst, die na toepassing van het in lid 1 bepaalde resteert, wordt door de vennoten in onderling overleg vastgesteld. Indien de vennoten hieromtrent geen overeenstemming kunnen bereiken wordt de winst verdeeld conform het voorafgaande kalenderjaar. Een eventueel geleden verlies zal door de vennoten overeenkomstig ieders aandeel in de winst worden gedragen.”
De vennoten hebben de werkzaamheden voor de VOF als volgt verdeeld: [meneer] ondersteunt de bedrijfsvoering met verbouwen, opruimen, netwerken, het inrichten van zalen, tafels dekken en afruimen, afwassen, poetsen en onderhoud. Tevens verzorgt [meneer] de administratie, facturatie, boekhouding en aangiften. [mevrouw] heeft de onderneming opgezet en houdt zich bezig met verdere conceptontwikkeling, website en marketing, klantcontacten, offertes, dagplanning, inkoop en catering.
Belanghebbenden houden verder de eigendom van het (voormalig studenten-)pand [adres] te [plaats] . De heer [X] is in de periode 2014 tot en met 2017 bewoner en huurder van dat pand. De heer [X] is als minderjarige alleenstaande asielzoeker naar Nederland gekomen en was in de betreffende jaren illegaal in Nederland. Belanghebbenden ondersteunen de heer [X] onder andere door hem van leefgeld te voorzien omdat de heer [X] op geen enkele andere wijze hulp kon krijgen en ook niet mocht werken gezien zijn status.
De heer [X] is in 1984 geboren in Sierra Leone en sinds 2001 in Nederland. De heer [X] verrichtte schoonmaakwerkzaamheden in het congrescentrum dat wordt geëxploiteerd door de VOF.
In 2013 is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de voor de jaren 2009 tot en met 2013 ingediende aangiften IB/PVV van [mevrouw] en de aangiften omzetbelasting van de onderneming, destijds gedreven als eenmanszaak. Het aan de hand van het boekenonderzoek opgestelde rapport van 5 november 2013 is aan [mevrouw] in afschrift verstrekt.
Belanghebbenden hebben in de jaren 2014 tot en met 2016 gezamenlijk aangiften IB/PVV gedaan. Onder meer hebben zij het in de aangiften aangegeven negatieve resultaat van de VOF als volgt verdeeld.
Jaar |
Aangegeven VOF resultaat |
Aandeel [meneer] |
Aandeel [mevrouw] |
2014 |
- € 57.960 |
- € 77.960 |
€ 20.000 |
2015 |
- € 30.887 |
- € 50.887 |
€ 20.000 |
2016 |
- € 14.632 |
- € 14.632 |
€ 0 |
De inspecteur heeft de aangiften in eerste instantie en met uitzondering van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 van [meneer] , door middel van de definitieve aanslagen gevolgd.
Vervolgens heeft bij belanghebbenden en de VOF een boekenonderzoek plaatsgevonden naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van belanghebbenden voor de jaren 2013 tot en met 2016.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur, onder meer, het resultaat voor de jaren 2014 tot en met 2016 van de VOF fiscaal gecorrigeerd.
Aan [mevrouw] zijn conform de resultaten van het boekenonderzoek de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2016 ambtshalve verminderd door het opleggen van zogenoemde verminderingsbeschikkingen. Aan [meneer] zijn conform de resultaten van het boekenonderzoek navorderingsaanslagen IB/PVV over het jaar 2014 en 2015 en een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. Bij de navorderingsaanslagen zijn tevens vergrijpboetes opgelegd (voor 2014 in dezelfde beschikking als de navorderingsaanslag, en voor 2015 in een aparte beschikking). Ook is bij de aan [meneer] opgelegde (navorderings)aanslagen belastingrente in rekening gebracht.
In bezwaar zijn de vergrijpboetes van [meneer] over de jaren 2014 en 2015 vernietigd.
Geschil
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de inspecteur door middel van de (navorderings)aanslagen en verminderingsbeschikkingen IB/PVV terecht heeft gecorrigeerd:
- het resultaat van de VOF, bestaande uit correcties die betrekking hebben op:
o kosten van het lidmaatschap van de vakbond;
o uitgaven als kosten voor schoonmaak;
o resultaatsverdeling tussen de vennoten; en
- de kosten voor het levensonderhoud van de heer [X] .
Kosten van het lidmaatschap van de vakbond
Belanghebbenden hebben in hun aangiften voor de jaren 2015 en 2016 € 82 per jaar voor lidmaatschap van de “ [vakbond] ” (hierna: de vakbond) als kosten van de VOF in aanmerking genomen. De inspecteur heeft deze kosten naar aanleiding van het boekenonderzoek gecorrigeerd, en als winst van de VOF in aanmerking genomen. De inspecteur betwist uitsluitend het zakelijk karakter van de betreffende kosten.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat de kosten een zakelijk karakter dragen op belanghebbenden rust. Belanghebbenden hebben hiertoe gesteld dat door de vaststellingsovereenkomst die [meneer] heeft gesloten met zijn voormalig werkgever (hierna: de vaststellingsovereenkomst), de mogelijkheid voor [meneer] ontstond om toe te treden tot de VOF. Zonder de vaststellingsovereenkomst zou [meneer] het recht op zijn wachtgeld, te ontvangen van zijn voormalig werkgever, verliezen. Het lidmaatschap van de vakbond is aangehouden zodat belanghebbenden recht hielden op juridische bijstand voor het geval er een conflict zou ontstaan over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst, en daarmee was het noodzakelijk voor de positie van [meneer] als vennoot van de VOF, aldus belanghebbenden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de kosten van het lidmaatschap van de vakbond zakelijke kosten van de VOF betreffen. Daartoe overweegt de rechtbank dat belanghebbenden desgevraagd hebben verklaard dat de vakbond in het geval de VOF een zakelijk conflict heeft, niet kan en zal optreden. De vakbond kan door middel van het lidmaatschap uitsluitend (de naleving van) [meneer] bijstaan bij juridische conflicten over de vaststellingsovereenkomst. De (naleving van) de vaststellingsovereenkomst waarborgt dat [meneer] recht heeft en houdt op zijn wachtgeld, een voordeel dat naar het oordeel van de rechtbank niet opkomt vanuit de ondernemerssfeer, maar vanuit een privébelang van belanghebbenden. De inspecteur heeft daarom de kosten van het lidmaatschap van de vakbond terecht als winst van de VOF gecorrigeerd.
Uitgaven als kosten voor schoonmaak
Belanghebbenden hebben in hun aangiften voor het jaar 2014 € 1.250, voor het jaar 2015 € 2.300 en voor het jaar 2016 € 2.400 als kosten voor schoonmaak van de VOF in aanmerking genomen. Dit betreft een betaling van € 50 per week aan de heer [X] voor leefgeld, die iedere zaterdagochtend de conferentielocatie van de VOF schoonmaakt, aldus belanghebbenden.
De inspecteur heeft de betreffenden uitgaven niet geaccepteerd als zakelijke kosten voor schoonmaak van de VOF. Uitsluitend betwist de inspecteur het zakelijk motief van deze uitgaven. Dat de betalingen zijn verricht en de hoogte van de betreffende bedragen zijn niet in geschil.
Gelet op de verklaringen van belanghebbenden dat de heer [X] niet te werk wordt gesteld in “ [de VOF] ”, dat de heer [X] graag iets terugdoet voor het leefgeld dat hij wekelijks ontvangt, dat het leefgeld al vanaf februari 2008, en daarmee voor de start van de onderneming, aan de heer [X] werd betaald, en dat het leefgeld tot 2011 privé door belanghebbenden werd voldaan, komt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbenden het zakelijk karakter van de uitgaven niet aannemelijk hebben gemaakt. De inspecteur heeft deze kosten aldus terecht gecorrigeerd.
Resultaatsverdeling tussen de vennoten
Belanghebbenden stellen dat de in hun aangiften aangegeven resultaatsverdeling van de VOF (zie 2.8) recht doet aan de feitelijke situatie. Hoewel hun bijdragen in uren vrijwel gelijk was, rustte de (commerciële) verantwoordelijkheid voor de VOF grotendeels op [mevrouw] . Dit rechtvaardigt de hogere beloning voor [mevrouw] . Dit is overigens ook in overeenstemming is met artikel 8 van het firmacontract. Aangezien de vennoten ook echtgenoten zijn, is bij de resultaatverdeling gekeken naar het totale inkomensplaatje. Dit wordt gestimuleerd door het feit dat echtgenoten gezamenlijk aangiften IB/PVV mogen doen, aldus belanghebbenden.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de resultaatsverdeling zoals door belanghebbenden is aangegeven, in dit geval niet zakelijk is. Het resultaat is daarom in de (navorderings-)aanslagen en verminderingsbeschikkingen terecht gecorrigeerd naar zakelijke maatstaven van 50-50, aldus de inspecteur.
De rechtbank stelt vast dat voor de jaren 2014 en 2015 in de aangiften aan [mevrouw] een positief resultaat is toegedeeld, hoewel het resultaat van de VOF in beide jaren negatief is. Aan [meneer] is in die jaren een groter negatief resultaat toegedeeld dan dat de VOF behaald heeft. Voor het jaar 2016 is het volledige verlies van de VOF toegedeeld aan [meneer] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan een verdeling van het negatieve resultaat van de VOF niet resulteren in een positief resultaat bij een van de vennoten. Dat wordt niet anders door het feit dat partijen in het firmacontract een variabele resultaatsverdeling geen arbeidsbeloning en geen vergoeding voor de inbreng van [mevrouw] hebben afgesproken.
Verder acht de rechtbank het niet aannemelijk dat een derde die in de VOF overigens een vergelijkbare positie als [meneer] zou innemen, met in achtneming van de tijdsbesteding door elk van de vennoten en de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen hen (zie 2.4), zou accepteren dat in voorkomend geval de verliezen volledig (2016), dan wel meer dan volledig (2014 en 2015), aan hem zouden worden toegerekend.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de resultaatsverdeling zoals door belanghebbenden is aangegeven zowel voor de jaren 2014 en 2015, als 2016 niet op zakelijke gronden berust. Aangezien belanghebbende voor het overige niets hebben aangevoerd over de verdeling van het resultaat, heeft de inspecteur aldus de toegepaste resultaatsverdeling, naar het oordeel van de rechtbank, terecht gecorrigeerd tot 50 procent bij ieder van de vennoten.
De kosten voor het levensonderhoud van de heer [X]
[meneer] heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2014, 2015 en 2016 ieder jaar € 5.500 opgegeven als kosten voor alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen. Belanghebbenden stellen dat die kosten zien op de onderhoudsverplichting die zij hadden jegens de heer [X] , en (hoofdzakelijk) bestond uit kwijtschelding van de huurpenningen die de heer [X] als bewoner van [adres] verschuldigd was. De inspecteur betwist uitsluitend de kwalificatie van de kosten als aftrekbare onderhoudsverplichting.
De rechtbank overweegt dat uitsluitend recht op aftrek van alimentatie of levensonderhoud bestaat indien wordt voldaan aan de vereisten van afdeling 6.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Aftrek is op grond daarvan, onder meer en kortgezegd, toegestaan indien een uitkering, verstrekking of afkoopsom is betaald in het kader van een verplichting die rechtstreeks voortvloeit uit het familierecht, echtscheiding, verrekening, dan wel in rechte vorderbaar is in verband met een dringende morele verplichting tot voorziening in levensonderhoud.
Belanghebbenden hebben ter zitting gesteld geen familierechtelijke betrekkingen met de heer [X] te onderhouden, maar uitsluitend zich moreel verplicht te voelen de heer [X] te onderhouden gelet op zijn situatie. Dat die morele verplichting zich heeft gemanifesteerd in een in rechte vorderbare uitkering aan de heer [X] , is niet gebleken. De rechtbank komt zodoende tot de conclusie dat aan de in de wet gestelde voorwaarden van aftrek niet wordt voldaan. Hoewel de rechtbank geen enkele twijfel heeft dat belanghebbenden zich verantwoordelijk voelden voor de heer [X] en het bewonderenswaardig is dat zij de heer [X] al die jaren hebben bijgestaan, maakt dit nog niet dat voldaan is aan de voorwaarden voor het recht op aftrek van levensonderhoud.
Vertrouwensbeginsel
Tot slot stellen belanghebbenden dat de schoonmaakkosten respectievelijk de kosten voor levensonderhoud die zijn gemaakt ten behoeve van de heer [X] al jaren in de aangiften in aanmerking zijn genomen, en dat die aangiften over de jaren tot en met 2013 steeds zijn gevolgd en daarmee door de inspecteur vertrouwen is gewekt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld meer is vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig1. Belanghebbenden stellen dat de aangiften van [mevrouw] en haar eenmanszaak voor de jaren 2009 tot en met 2011 zijn beoordeeld door middel van een boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden in 2013, en dat toen de in aftrek gebrachte kosten zijn gecontroleerd en akkoord zijn bevonden. De inspecteur heeft daartegenover gemotiveerd betwist dat voor zover de schoonmaakkosten al onderdeel zijn geweest van het boekenonderzoek in 2013, niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur expliciet een standpunt heeft ingenomen over de aftrekbaarheid van die schoonmaakkosten. Verder betwist de inspecteur dat de kosten die zien op de onderhoudsverplichting jegens de heer [X] in het boekenonderzoek aan de orde zijn geweest.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur is het aan belanghebbenden om diens standpunt aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbenden ten aanzien van de kosten voor levensonderhoud van de heer [X] daarin niet zijn geslaagd. De enkele stelling dat de kosten voor levensonderhoud door de inspecteur in het boekenonderzoek zijn beoordeeld en geaccepteerd, is daarvoor onvoldoende. Het rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek geeft namelijk geen aanwijzingen dat die kosten zijn gecontroleerd, dan wel akkoord zijn bevonden. Belanghebbenden hebben overigens ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat de inspecteur ten aanzien van die kosten een expliciet standpunt heeft ingenomen.
Met betrekking tot de schoonmaakkosten komt de rechtbank tot een zelfde conclusie. Dat in het rapport van het boekenonderzoek uit 2013 is opgenomen dat de bedrijfskosten werden afgestemd met de facturen en dat daarbij geen bijzonderheden zijn aangetroffen, kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet de conclusie worden verbonden dat de inspecteur ten aanzien van de schoonmaakkosten een expliciet standpunt heeft ingenomen. Andere feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de inspecteur een expliciet standpunt heeft ingenomen, zijn niet gesteld of aannemelijk gemaakt. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard. Dat geldt ook voor zover de beroepen betrekking hebben op de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 24 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.