Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5033, BRE-21_1236
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5033, BRE-21_1236
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2021
- Datum publicatie
- 11 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:5033
- Zaaknummer
- BRE-21_1236
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/1236 tot en met 21/1238
uitspraak van 7 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De uitspraken van de inspecteur van:
- 5 september 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag vennootschapsbelasting (vpb) over het jaar 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.56.0112, alsmede de bij beschikking opgelegde verzuimboete;
- 22 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag vpb over het jaar 2017 met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.76.0112, alsmede de bij beschikking opgelegde verzuimboete;
- 20 februari 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag vpb over het jaar 2018 met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.86.0112, alsmede de bij beschikking opgelegde verzuimboete;
(hierna ook gezamenlijk: de aanslagen)
- 5 februari 2021 op de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikkingen terugwenteling verlies van 8 juni 2019 en 19 september 2020.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de bestuurder van belanghebbende, [bestuurder] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 5 september 2020 en 22 augustus 2020 inzake de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2015 en 2017 en de gelijktijdig bij beschikking opgelegde boetes niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd voor zover de beroepen zien op ambtshalve beslissingen;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.
2 Gronden
Procesverloop
De aanslagen hebben als dagtekening 29 oktober 2016 (2015), 21 december 2019 (2017) en 12 september 2020 (2018). Er zijn geen aanwijzingen dat verzending van de aanslagen aan belanghebbende pas na die datum heeft plaatsgevonden.
Belanghebbende heeft op 6 augustus 2020 voor het jaar 2015 en op 2 augustus 2020 voor het jaar 2017 bezwaar gemaakt door het alsnog indienen van aangiftes.
Bij uitspraken op bezwaar van 5 september 2020 (2015) en 22 augustus 2020 (2017) heeft de inspecteur de bezwaren tegen de aanslagen vpb 2015 en 2017 niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. De bezwaren zijn wel ambtshalve beoordeeld waarbij is besloten om de aanslagen te verminderen conform de aangiftes en de beschikkingen verzuimboetes te handhaven.
Bij brief van 6 november 2020, ontvangen door de inspecteur op 10 november 2020, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking die was opgenomen in de aanslag voor het jaar 2018. Bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2021 heeft de inspecteur het bezwaar voor het jaar 2018 niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn en beslist om de beschikking verzuimboete ambtshalve te verminderen.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 juni 2019 (2015) en 19 september 2020 (2017) beschikkingen terugwenteling verlies uitgereikt aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft bij brieven van 11 december 2020, binnengekomen bij de inspecteur op 21 december 2020, bezwaar gemaakt tegen de in 2.5 genoemde beschikkingen (de terugwentelingsbeschikkingen).
Bij uitspraken op bezwaar van 5 februari 2021 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de terugwentelingsbeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn en de bezwaren aangemerkt als (hernieuwde) verzoeken om ambtshalve vermindering voor de verzuimboetes, waarbij de verzoeken zijn afgewezen en de boetes zijn gehandhaafd.
Bij brieven van 26 februari 2021, binnengekomen bij de inspecteur op 2 maart 2021, heeft belanghebbende gereageerd op de in 2.4. en 2.7. genoemde uitspraken. De inspecteur heeft deze brieven aangemerkt als beroepschriften en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is de beroepschriften te behandelen.
Ontvankelijkheid beroep 2015 en 2017
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij heeft willen opkomen tegen de uitspraken op bezwaar van 5 september 2020 en 22 augustus 2020 betreffende de opgelegde verzuimboetes bij de aanslagen vpb 2015 en 2017. In dat verband moet worden beoordeeld of de beroepen van belanghebbende ontvankelijk zijn.
Niet in geschil is dat de op 11 december 2020 door de inspecteur ontvangen stukken als beroepschriften tegen de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen vpb 2015 en 2017 en de bijbehorende boetes hadden moeten worden aangemerkt.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijnen eindigden op 19 oktober 2020 (2015) respectievelijk 5 oktober 2020 (2017). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift van belanghebbende met dagtekening 11 december 2020 is ontvangen op 21 december 2020. De beroepen zijn daarom niet-tijdig ingediend.
De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende geeft als reden voor de termijnoverschrijdingen aan dat bij andere jaren waarin ook buiten de (bezwaar)termijnen was gereageerd er ook een oplossing was gekomen en dat het wellicht hier ook mogelijk kon zijn. Daarbij heeft eind 2014 een boekenonderzoek plaatsgevonden en is er veel correspondentie gevoerd over de jaren 2013 en 2014.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit de overschrijding van de beroepstermijnen niet verschoonbaar. Ook als er brieven in behandeling zijn genomen door de inspecteur die buiten de termijnen zijn ingediend, maakt dat niet dat belanghebbende de beroepstermijnen mag overschrijden. De beroepstermijn is immers – zie hiervóór – van openbare orde. Dit geldt ook als er ten aanzien van andere jaren nog iets speelt of als er een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden. Het is aan belanghebbende om de termijnen in de gaten te houden en zo nodig tijdig (pro forma) bezwaar of beroep aan te tekenen.
De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 5 september 2020 en 22 augustus 2020 inzake de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2015 en 2017 en de bij beschikking opgelegde boetes over de jaren 2015 en 2017 zijn in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar 2018
Ten aanzien van het bezwaar tegen de boete die is opgelegd bij de aanslag vpb 2018 is in geschil of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt. De aanslag en boetebeschikking met betrekking tot de vpb 2018 hebben als dagtekening 12 september 2020.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking. Deze termijn eindigde op 26 oktober 2020. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen of indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:8 van de Awb).
Belanghebbende heeft bij brief van 6 november 2020, binnengekomen bij de inspecteur op 10 november 2020, bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Het bezwaarschrift is daarom niet-tijdig ingediend.
De bezwaartermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is. (artikel 6:11 van de Awb).
Dat wat belanghebbende met betrekking tot 2015 en 2017 heeft aangevoerd (zie 2.14), geldt ook voor 2018. Om dezelfde redenen als uiteengezet in 2.15 – waarbij het dan nu de bezwaartermijn betreft – is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar maken. Dit betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Om die reden heeft de rechtbank het beroep inzake 2018 ongegrond verklaard.
Terugwentelingsbeschikkingen over de jaren 2015 en 2017
Met dagtekening 5 februari 2021 zijn er uitspraken op bezwaar gedaan betreffende de terugwentelingsbeschikkingen. Daartegen is tijdig beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen ongegrond verklaard, omdat tegen de terugwentelingsbeschikkingen zelf geen klachten zijn aangevoerd. Zoals belanghebbende heeft toegelicht gaat het haar om de opgelegde verzuimboetes, maar daar kan via de terugwentelingsbeschikkingen niet tegen worden opgekomen ondanks dat ze wel op de desbetreffende brief staan opgesomd.
Ambtshalve beslissingen
Ten aanzien van de in verschillende brieven genomen ambtshalve beslissingen is de (fiscale) bestuursrechter onbevoegd. Het gaat hier om beslissingen op grond van artikel 65 van de AWR. Dergelijke beslissingen zijn niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter. Voor zover de beroepen daar dus tegen gericht zijn, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.
Slotsom
Aan een inhoudelijke beoordeling van de boetes komt de rechtbank dan ook niet toe.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.