Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5111, BRE - 21 _ 57

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5111, BRE - 21 _ 57

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 oktober 2021
Datum publicatie
21 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5111
Zaaknummer
BRE - 21 _ 57

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/57

uitspraak van 11 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 27 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aan haar voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [X] (hierna: de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en namens de [inspecteur]

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende, geboren op [datum] , is alleenstaand.

2.2.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan (hierna: de aangifte). Zij heeft over 2018 pensioeninkomsten genoten van in totaal bruto € 47.618. Volgens de aangifte bedraagt de WOZ-waarde van de eigen woning € 241.000 en bedraagt het totaal van de bank- en spaartegoeden op 1 januari 2018 € 485.026. Op 1 januari 2017 bedroeg het totaal van de bank- en spaartegoeden € 465.789. Belanghebbende heeft geen schulden. Het in 2018 behaalde rendement over de bank- en spaartegoeden bedraagt € 254.

2.3.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2018 conform de ingediende aangifte vastgesteld. Daarbij is het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 47.618 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) op € 18.046. De over box 3 verschuldigde inkomstenbelasting bedraagt € 5.413 (hierna: de box 3 heffing).

2.4.

Partijen zijn het erover eens dat de vraag of de box 3 heffing voor het belastingjaar jaar 2018 op stelselniveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP) hier niet aan de orde hoeft te komen. In geschil is of de box 3 heffing op individueel niveau in strijd is met artikel 1 EP en of sprake is van schending van het motiveringsbeginsel.

Individuele en buitensporige last?

2.5.

Belanghebbende heeft gesteld dat in haar geval ten aanzien van de box 3 heffing sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 EP en motiveert dit als volgt. Haar spaargeld is bedoeld om extra zorg en alternatieve huisvesting in te kopen op het moment dat haar gezondheidstoestand het niet meer toelaat zelfstandig te wonen. Daarnaast is er een groot verschil tussen het forfaitaire rendement en het daadwerkelijk gerealiseerde rendement en dat verschil neemt alleen maar toe. In de jaren 2014 tot en met 2018 droeg haar vermogen door de box 3 heffing niet bij aan haar netto-inkomen, waardoor zij een substantieel deel van haar netto box 1-inkomen moet afdragen aan de box 3 heffing. Deze heffing laat zich voor haar dus veel sterker voelen dan in het algemeen, aldus belanghebbende.

2.6.

De rechtbank stelt voorop dat zij bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last uitgaat van het toetsingskader zoals dat door de Hoge Raad is uiteengezet.

Voor de beantwoording van die vraag is beslissend of de last zich voor belanghebbende sterker laat voelen dan in het algemeen en voorts dat de last voor haar buitensporig is. Bij de beoordeling van de vraag of een zodanige individuele en buitensporige last zich voordoet, moeten de gevolgen van de aanslag als geheel beschouwd worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene.1 Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij of zij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan immers worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. 2

2.7.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast is geslaagd dat – in vergelijking met andere belastingplichtigen die ook door de box 3 heffing zijn geraakt – de last zich in haar geval sterker laat voelen dan in het algemeen en dat daarmee sprake is van een individuele en buitensporige last ten aanzien van de als geheel te beschouwen aanslag IB/PVV. De rechtbank heeft in haar oordeel de gehele financiële situatie, waaronder belanghebbendes vermogen met inbegrip van de eigen woning en haar inkomen uit werk en woning, betrokken. Dat belanghebbende zelf de keuze maakt om haar vermogen in spaartegoeden aan te houden omdat zij een andere beleggingswijze te risicovol acht, maakt dat niet anders. Het verdere gegeven dat het daadwerkelijk behaalde rendement lager is dan de box 3 heffing kan - gezien de financiële situatie van belanghebbende - niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een individuele en buitensporige last met betrekking tot de als geheel beschouwde aanslag IB/PVV 2018.

Schending motiveringsbeginsel?

2.8.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:12 van de Awb de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering die uiterlijk bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De rechtbank is van oordeel dat de klacht van belanghebbende dat het motiveringsbeginsel is geschonden geen doel treft. De aanslag is opgelegd conform de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de uitspraak gemotiveerd waarom in belanghebbendes geval geen sprake is van een individuele en buitensporige last. Gelet op deze motivering is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eisen van artikel 7:12 van de Awb. De omstandigheid dat niet iedere stelling van belanghebbende uitdrukkelijk is behandeld, leidt niet tot schending van het motiveringsbeginsel.

Conclusie

2.9.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 11 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.