Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5114, BRE - 19 _ 4965 en 20_7

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5114, BRE - 19 _ 4965 en 20_7

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 oktober 2021
Datum publicatie
21 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5114
Zaaknummer
BRE - 19 _ 4965 en 20_7

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/4965 en 20/7

uitspraak van 11 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van- 29 augustus 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [X] (hierna: aanslag 2017) (zaaknummer 19/4965);

- 28 november 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag IB/PVV met aanslagnummer [X] (hierna: aanslag 2018) (zaaknummer 20/7).

Zitting

Het onderzoek ter zitting is ingevolge artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

draagt de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 mee te nemen in de massaalbezwaarprocedure;

-

gelast dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal € 95 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2017 en 2018 de aangifte IB/PVV ingediend. De aanslag 2017 is met dagtekening 2 juli 2019 aan belanghebbende opgelegd en de aanslag 2018 met dagtekening 7 augustus 2019. Beide aanslagen zijn conform de ingediende aangifte IB/PVV vastgesteld. Belanghebbende is in zijn bezwaarschrift alleen opgekomen tegen de wijze van heffing ter zake van de grondslag sparen en beleggen (hierna: de box 3 heffing).

2.2.

De inspecteur heeft bij zijn uitspraken op bezwaar aangegeven dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor belanghebbende, dat de bestreden aanslag op juiste wijze is vastgesteld en beslist dat het bezwaar van belanghebbende is afgewezen.

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift onder meer aangevoerd dat de inspecteur zich niet heeft uitgelaten over de klacht van dat sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP). Daarnaast heeft belanghebbende opgeschreven dat hij geen beroep zal doen op de individuele en buitensporige last.

2.4.

De inspecteur heeft in het verweerschrift te kennen gegeven dat in de bezwaarfase niet is onderkend dat de argumenten uit belanghebbendes bezwaarschriften ook zien op de rechtsvragen waarvoor op de voet van artikel 25c, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een aanwijzing massaal bezwaar is gegeven. Volgens de inspecteur kan de vraag of de box 3 heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP in onderhavige zaak niet worden beantwoord, omdat deze vraag onderdeel is van de massaalbezwaarprocedure. Daarnaast heeft de inspecteur aangegeven dat hij voor aansluiting bij de massaalbezwaarprocedure zal zorgdragen.

2.5.

De rechtbank overweegt als volgt. Ter zake de vraag of de box 3 heffing voor de jaren 2017 en 2018 op stelselniveau in strijd met artikel 1 EP is een aanwijzing massaal bezwaar gegeven.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 juli 20212 onder meer overwogen dat in gevallen waarin het bezwaar van de belastingplichtige onder meer een rechtsvraag betreft waarvoor op de voet van artikel 25c, tweede lid, van de AWR een aanwijzing massaal bezwaar is gegeven, de rechter in belastingzaken betreffende de individuele uitspraak op bezwaar wel oordeelt over die uitspraak maar zonder over die rechtsvraag te beslissen. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de inspecteur opdragen het bezwaar van belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 mee te nemen in de massaalbezwaarprocedure. Het beroep is hierom gegrond verklaard.

De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in zijn beroepschriften uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft aangegeven geen beroep te zullen doen op de individuele en buitensporige last (zie 2.3). De rechtbank zal daarom geen oordeel geven ter zake van de vraag of in belanghebbendes geval ten aanzien van de box 3 heffing sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 EP.

2.6.

Belanghebbende heeft verzocht een nadere toelichting te geven waarom in de geschriften van de Belastingdienst niet de naam van de inspecteur staat vermeld, maar die geschriften namens de inspecteur worden ondertekend. De inspecteur heeft daarop in onderdeel 7.2.4 van het verweerschrift van zaaknummer 19/4965 een toelichting gegeven.

2.7.

Gelet op dat wat in 2.5 is overwogen het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.8.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De inspecteur dient wel de griffierechten aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 11 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.