Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5268, BRE 19/6738
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5268, BRE 19/6738
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2021
- Datum publicatie
- 26 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:5268
- Zaaknummer
- BRE 19/6738
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/6738
Uitspraak van 19 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.
1 Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarde van de woning aan het [adres] te [plaats] (de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 337.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar de aanslagen onroerende zaakbelasting en watersysteemheffing 2019 bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 15 november 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de WOZ-waarde vastgesteld op € 305.000.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2021. Namens belanghebbende was aanwezig J.L.G. van Herk, verbonden aan Previcus Vastgoed te Boxmeer. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar 1] en
[heffingsambtenaar 1] .
2 Overwegingen
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. Het betreft een appartement, gebouwd in 2001. De inhoud van de woning is 332m3.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2018. Belanghebbende vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Hij bepleit een waarde van € 281.000. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van € 305.000.
Toetsingskader van de rechtbank
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De waarde van de woning wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Op zichzelf is dit een werkwijze die een goede benadering kan geven van de gezochte waarde. De vergelijkingsmethode houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door belanghebbende is aangevoerd.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank zelf tot een vaststelling van de WOZ-waarde komen.
De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen.
Onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde
Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport inclusief een waardematrix overgelegd, opgemaakt op 17 februari 2020 door [taxateur] , WOZ-taxateur van de [gemeente] . In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 317.000. Naast gegevens van de woning, bevat het taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten, te weten [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] te [plaats] . De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat hij een nieuwe waardematrix heeft opgesteld, omdat de bij het verweerschrift overgelegde waardematrix enkele onjuistheden bevat. De heffingsambtenaar heeft de nieuwe matrix alsmede een plattegrond van de omgeving met daarop de verschillende woontorens ter zitting overgelegd. Volgens de heffingsambtenaar is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde waarde van € 305.000 niet te hoog is.
Beoordeling van de vastgestelde WOZ-waarde
Belanghebbende heeft niet betwist dat de door de heffingsambtenaar aangedragen onroerende zaken geschikt zijn als vergelijkingsobjecten. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met het door hem overgelegde taxatierapport voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de vergelijkingsobjecten weliswaar verschillen vertonen met het onderhavige object, maar de heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met deze verschillen door een correctie op de prijs per kubieke meter toe te passen.
Belanghebbende stelt dat sprake is van een waardedrukkend effect vanwege vochtschade door een lekkage in het boven gelegen appartement. De vochtschade heeft volgens belanghebbende een waardedrukkend effect, omdat een koper bij keuze uit twee identieke appartementen zal kiezen voor het appartement zonder schade. De heffingsambtenaar betwist dat sprake is van een waardedrukkend effect, omdat het een verzekeringskwestie betreft die inmiddels is opgelost.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar terecht geen rekening gehouden met de vochtschade. De schade is veroorzaakt door een externe partij. Het gaat hier om een verzekeringskwestie die niet van invloed is op de waarde. Bovendien heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake is van een waardedrukkend effect, na de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd.
Conclusie
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag onroerende zaakbelasting niet te hoog zijn vastgesteld. Het door belanghebbende zijnerzijds aangevoerde is hiertegenover van onvoldoende gewicht om te concluderen tot een lagere waarde. Het beroep is ongegrond verklaard.
Overschrijding van de redelijke termijn
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt.1 Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 15 maart 2019 en uitspraak op bezwaar gedaan op 15 november 2019. De rechtbank doet uitspraak op 19 oktober 2021. De redelijke termijn is daarmee overschreden met (naar boven afgerond) 8 maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 1.000. Hiervan komt (afgerond) € 250 (2/8e deel) voor rekening van de heffingsambtenaar, omdat van de overschrijding 2 maanden moet worden toegerekend aan de bezwaarfase. Het restant van € 750 komt voor rekening van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in het geding.
Vergoeding griffierecht en proceskosten
Gelet op de toewijzing van het verzoek om immateriële schadevergoeding ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 47 wordt vergoed. Daarnaast heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 534 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5 voor het gewicht van de zaak). Een wegingsfactor 0,5 acht de rechtbank hier aangewezen, nu uitsluitend recht op proceskostenvergoeding bestaat in verband met het toekennen van een immateriële schadevergoeding.2 De vergoeding van het griffierecht alsmede van de proceskosten moet deels plaatsvinden door de heffingsambtenaar en deels door de Minister. Om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid wordt uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt.
3 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 750;
- -
-
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 267;
- -
-
veroordeelt de Minister in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 267;
- -
-
gelast dat de heffingsambtenaar de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde € 23,50;
- -
-
gelast dat de Minister de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde € 23,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 19 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Bijlage
Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).