Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5292, AWB - 20 _ 9663

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5292, AWB - 20 _ 9663

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 oktober 2021
Datum publicatie
22 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5292
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9663

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9663

uitspraak van 18 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 11 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.126 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 141 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.76.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde G. de Groen, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2017 persoonsgebonden aftrek ter zake van specifieke zorgkosten en giften aangegeven. Deze zijn als volgt opgebouwd.

Specifieke zorgkosten

Medicijnen

€ 124

Hulpmiddelen

€ 180

Uitgaven vervoer

€ 180

Kleding en beddengoed

€ 400

Genees- en heelkundige hulp

€ 490

Reiskosten ziekenbezoek

€ 48 (+)

Totaal

€ 1.422

Drempel

€ 622 (-/-)

Aftrekbaar

€ 800

Giften

Culturele instelling

€ 1.500

Verhoging 25%

€ 375 (+)

€ 1.875

Culturele instelling Marokko

€ 1.500 (+)

Totaal

€ 3.375

Drempel

€ 377 (-/-)

Aftrekbaar

€ 2.998

2.2.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte. De aftrek van de specifieke zorgkosten en giften is volledig geweigerd. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

Geschil

2.3.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek ter zake van specifieke zorgkosten en/of giften.

Beoordeling

Specifieke zorgkosten

2.4.

Artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt – voor zover hier van belang – als volgt.

“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;

b. vervoer;

c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;

d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;

(…)

g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;

h. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.

(…)”

Artikel 6.18 van de Wet IB 2001 bepaalt – voor zover hier van belang – als volgt:

“1. Als uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, worden niet aangemerkt: (…)

e. de krachtens de Zorgverzekeringswet verschuldigde bijdragen;

f. uitgaven die ten laste komen van een verplicht eigen risico of een overeengekomen vrijwillig eigen risico als bedoeld in artikel 1, onderdelen g en h, van de Zorgverzekeringswet;

(…)”

2.5.

Op belanghebbende rust de bewijslast om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten.

2.6.

Belanghebbende heeft om te voldoen aan zijn bewijslast een overzicht van zijn zorgverzekeraar verstrekt van de rekeningen van zijn ziekenhuisbehandeling in het buitenland en een overzicht van zijn apotheek verstrekt van zijn medicatie.

2.7.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

Ten aanzien van de posten uitgaven voor hulpmiddelen, uitgaven voor vervoer, reiskosten ziekenbezoek en uitgaven voor kleding en beddengoed heeft belanghebbende slechts gesteld dat de kosten zijn gemaakt, maar zijn stellingen niet nader onderbouwd met stukken. Belanghebbende heeft daarmee niet voldaan aan zijn bewijslast. Reeds daarom is de aftrek terecht geweigerd.

Uit het door belanghebbende verstrekte overzicht van medicijnen blijkt niet dat deze zijn verstrekt op voorschrift van een arts. Dat laatste is wel een voorwaarde om voor aftrek in aanmerking te komen.

Met betrekking tot de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp in verband met zijn ziekenhuisbehandeling in het buitenland staat niet ter discussie dat deze uitgaven zijn gedaan. Deze uitgaven zijn echter uitgesloten van aftrek op grond van de wet (zie artikel 6.18 van de Wet IB 2001, hiervoor aangehaald), omdat uit het door hem verstrekte overzicht blijkt dat gaat om uitgaven in het kader van het eigen risico dan wel een eigen bijdrage.

Giften

2.8.

Artikel 6.36 van de Wet IB 2001 bepaalt – voor zover hier van belang – als volgt:

“1. Giften die bestaan uit het afzien door een vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 van een vergoeding, worden in aanmerking genomen indien: a. de instelling een verklaring heeft afgegeven dat de belastingplichtige zich heeft ingezet als vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964; b. de belastingplichtige aanspraak kan maken op de in de verklaring genoemde vergoeding; c. de instelling bereid en in staat is die vergoeding uit te keren, en d. de belastingplichtige de vrijheid heeft over de vergoeding te beschikken.”

2.9.

Op belanghebbende rust de bewijslast om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.

2.10.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op giftenaftrek in verband met het afzien van vergoedingen voor vrijwilligerswerk. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de in de wettekst genoemde voorwaarden. De inspecteur heeft de giftenaftrek terecht geweigerd.

Belanghebbende heeft ter zitting nog gesteld dat bij eerdere aanslagen de aangiften op dit punt wel zijn gevolgd. Als hij eerder had geweten dat hij aan bepaalde voorwaarden moest voldoen, had hij daarmee rekening kunnen houden. Deze stellingen kunnen belanghebbende niet helpen. De enkele omstandigheid dat de inspecteur de aangiften heeft gevolgd, is namelijk onvoldoende om te kunnen oordelen dat de inspecteur gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat belanghebbende giften kan aftrekken zonder dat er bewijs is dat aan de voorwaarden is voldaan. Dat de inspecteur voor eerdere jaren niet om bewijsstukken heeft gevraagd, betekent niet dat hij dat voor dit jaar niet mag doen. Ook kan belanghebbende zich niet met succes beroepen op onbekendheid met de voorwaarden. Als belanghebbende een aftrekpost wil toepassen, mag van hem worden verlangd dat hij – of degene die voor hem de aangifte verzorgt – nagaat welke voorwaarden daarvoor gelden.

Conclusie

2.11.

Het beroep is daarom ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 18 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

<de griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen>

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.