Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5305, AWB 20/5495

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5305, AWB 20/5495

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 oktober 2021
Datum publicatie
22 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5305
Zaaknummer
AWB 20/5495

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 20/5495 tot en met 20/5498 en 20/10421 tot en met 20/10424

uitspraak van 29 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 november 2016 de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2013 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) 2013 aan belanghebbende opgelegd en met dagtekening 29 maart 2017 de aanslag IB/PVV 2015 en de aanslag ZVW 2015. Gelijktijdig met voornoemde aanslagen zijn beschikkingen belastingrente aan belanghebbende afgegeven. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2015 is bovendien bij beschikking een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd (hierna: de boetebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 22 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW 2013 en 2015 (hierna tezamen: de aanslagen), de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikking.

1.3.

De inspecteur heeft op 27 februari 2020 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaarschrift bovendien opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen en dit verzoek, gelijktijdig met het doen van uitspraak op bezwaar, bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 23 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

1.5.

De inspecteur heeft op 2 november 2020 met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van respectievelijk 27 februari 2020 en 2 november 2020. De rechtbank heeft aan het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 27 februari 2020 de nummers BRE 20/5495 tot en met 20/5498 toegekend en aan het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 2 november 2020 de nummers BRE 20/10421 tot en met 20/10424. De griffier heeft van belanghebbende in de zaak met het nummer BRE 20/5495 griffierecht geheven van € 48. In de overige zaken is geen griffierecht geheven.

1.7.

De inspecteur heeft schriftelijk verweer gevoerd.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021 te Breda. Tijdens deze zitting zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, de zaken met de nummers BRE 20/5495 tot en met 20/5498 en 20/10421 tot en met 20/10424 behandeld. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.9.

De rechtbank heeft op 20 augustus 2021 een nagekomen stuk van belanghebbende ontvangen. Omdat dit stuk is binnengekomen na de sluiting van het onderzoek en de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen, is het stuk buiten beschouwing gelaten bij het doen van deze uitspraak. Gelet op artikel 2.16, lid 3, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 wordt de brief wel in het dossier opgenomen. Om die reden is een kopie daarvan naar de inspecteur gestuurd, opdat deze kennis heeft van het volledige dossier.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

Feitenvaststelling in de zaken met de nummers BRE 20/5495 tot en met 20/5498

2.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, boetebeschikking en beschikkingen belastingrente. De inspecteur heeft dit bezwaarschrift ontvangen op 26 februari 2018. Omtrent het late moment van indiening is het navolgende opgenomen in de brief van 22 februari 2018:

“Cliënt vermoed dat tegen de voornoemde aanslagen over de jaren 2011 tot en met 2015 in het geheel geen bezwaarschriften zijn ingediend door de voormalige belastingadviseur [naam 1] (hierna: belastingadviseur). De opdracht om de aangiften te verzorgen van cliënt en eveneens tegen de aanslagen bezwaarschriften in te dienen was toevertrouwd aan deze belastingadviseur. Cliënt maakte reeds lange jaren gebruik van de diensten van deze adviseur. Hierdoor was er een vertrouwensband ontstaan tussen cliënt en belastingadviseur. Cliënt heeft mede om deze reden erop mogen vertrouwen dat de adviseur de belangen van cliënt op een behoorlijke wijze heeft behartigd.

Indien de bezwaarschriften al zouden zijn ingediend door de adviseur, vermoed cliënt dat deze niet ontvankelijk zijn verklaard wegens termijn overschrijding of wegens de niet nader gemotiveerde gronden van de bezwaarschriften.

Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat de bezwaarschriften door de belastingadviseur, behoorlijk zouden worden behandeld. Meermaals is gecontacteerd over de ingediende bezwaarschriften.

(…)

(…) Cliënt heeft gebruik gemaakt van de diensten van een adviseur, waarbij cliënt in redelijkheid niet behoefte te twijfelen aan de juistheid van de mededelingen of adviezen van zijn adviseur. Dat de adviseur hier onjuiste mededelingen heeft gedaan, zoals cliënt voorhouden dat het bezwaarschrift tijdig/juist en volledig is verstuurd aangevuld met de gronden, kan niet voor rekening en risico komen van cliënt. (…)”

2.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 27 februari 2020 heeft de inspecteur het bezwaar gericht tegen de aanslagen niet-ontvankelijk verklaard wegens onverschoonbare termijnoverschrijding.

2.3.

Belanghebbende heeft bij brief van 23 maart 2020 pro forma beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 27 februari 2020.

2.4.

Bij brief van 21 mei 2020 heeft belanghebbende de gronden waarop het beroep berust aangevuld.

2.5.

Zowel het pro forma beroepschrift als de brief van 21 mei 2020 zijn ondertekend door [voormalige gemachtigde] (hierna: de voormalige gemachtigde).

2.6.

De voormalige gemachtigde heeft de onderhavige zaken op verzoek van belanghebbende overgedragen aan [naam 2] (hierna: [gemachtigde]) en de rechtbank op 31 augustus 2021 op de hoogte gesteld van de overdracht van deze dossiers.

2.7.

De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 1 september 2020 in de gelegenheid gesteld om een geldige volmacht over te leggen waarin hij [gemachtigde] machtigt om namens hem op te treden.

2.8.

Omdat een reactie op de brief van 1 september 2020 uitbleef, heeft de rechtbank bij brief van 5 oktober 2020 een herinnering verzonden.

2.9.

De rechtbank heeft (desgevraagd) bij brief van respectievelijk 21 oktober 2020, 23 december 2020 en 6 januari 2021 uitstel verleend voor het indienen van een volmacht tot respectievelijk 6 november 2020, 30 december 2020 en 13 januari 2021.

Feitenvaststelling in de zaken met de nummers BRE 20/10421 tot en met 20/10424

2.10.

De inspecteur heeft het bezwaar van 22 februari 2018 tevens opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering in de zin van artikel 9.6 Wet IB 2001 van de aanslagen en bijbehorende beschikkingen.

2.11.

De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking die is vervat in de uitspraak op bezwaar met dagtekening 27 februari 2020.

2.12.

Bij brief met dagtekening 23 maart 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

2.13.

Bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2020 heeft de inspecteur het bezwaar gericht tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.

2.14.

Bij brief van 5 november 2020 is pro forma beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 2 november 2020. De rechtbank heeft het pro forma beroepschrift ontvangen op 31 december 2020.

2.15.

De griffier heeft belanghebbende bij brief van 31 december 2020 gevraagd om binnen een termijn van vier weken schriftelijk aan de rechtbank te laten weten waarom het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ingediend. Belanghebbende is er in deze brief op gewezen dat indien de rechtbank geen verschoonbare termijnoverschrijding aanwezig acht het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden.

2.16.

Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van 31 december 2020.

2.17.

Desgevraagd heeft belanghebbende bij brief van 5 januari 2021 een afschrift van een aan [gemachtigde] afgegeven volmacht overgelegd. In deze volmacht worden uitsluitend de zaaknummers 20/10421 tot en met 20/10424 genoemd.

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is het beroep in de zaken met de nummers BRE 20/5495 tot en met 20/5498 ontvankelijk?

2. Bij bevestigende beantwoording van vraag 1; Heeft de inspecteur het bezwaar gericht tegen de aanslagen terecht niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak op bezwaar van 27 februari 2020?

3. Is het beroep in de zaken met de nummers BRE 20/10421 tot en met 20/10424 ontvankelijk?

4. Bij bevestigende beantwoording van vraag 3; Heeft de inspecteur terecht het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen afgewezen?

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar dat is gericht tegen de aanslagen niet binnen de in artikel 6:7 juncto artikel 6:8 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opgenomen termijn is ingediend. Het geschil met betrekking tot de ontvankelijkheid van dit bezwaar (vraag 2) is beperkt tot de vraag of zich een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 Awb, heeft voorgedaan.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot ontvankelijkverklaring van de beroepen en het bezwaar gericht tegen de aanslagen, (ambtshalve) vermindering van de aanslagen en dienovereenkomstige vermindering van de bijbehorende beschikkingen. De inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring respectievelijk ongegrondverklaring van de beroepen en handhaving van de uitspraken op bezwaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing