Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5431, AWB - 20 _ 7941
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5431, AWB - 20 _ 7941
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 oktober 2021
- Datum publicatie
- 22 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:5431
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:1379, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 7941
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7941
uitspraak van 28 oktober 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde definitieve aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2018 (hierna: Zvw) met aanslagnummer [aanslagnummer] .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote [echtgenote] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is gedurende geheel 2018 woonachtig in Nederland.
Met dagtekening 13 september 2019 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag Zvw 2018 aan belanghebbende opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 987. De verschuldigde bijdrage Zvw bedraagt € 55. Hiertegen heeft belanghebbende een verzoek tot wijziging ingediend. De inspecteur is op 18 oktober 2019 aan dit verzoek tegemoet gekomen door een nadere voorlopige aanslag Zvw 2018 op te leggen naar een bijdrage-inkomen van € 0.
Belanghebbende heeft tijdig zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.295 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 675. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:
Nederlands inkomen uit vroegere dienstbetrekking (AOW) |
€ 9.308 |
Buitenlands inkomen uit vroegere dienstbetrekking (AOV uit Curaçao*) |
€ 987 |
Eigen woning |
€ 0 |
PGA specifieke zorgkosten |
€ 1.132 -/- |
PGA studiekosten |
€ 666 -/- |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 10.295 |
*AOV = Algemene Ouderdomsverzekering van Curaçao.
Met dagtekening 5 juni 2020 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld conform de ingediende aangifte. Met diezelfde dagtekening heeft de inspecteur de definitieve aanslag Zvw 2018 vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 987. Uit deze aanslag volgt een te betalen bedrag van € 55.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag Zvw bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de inspecteur afgewezen.
Tussen partijen is in geschil of de aanslag Zvw 2018 terecht is opgelegd.
In artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet langdurige zorg is het volgende bepaald:
“ Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:
a. ingezetene is;
(…).”.
In artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de Zvw staat dat:
“ In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. verzekeringsplichtige: degenen die op grond van artikel 2 verplicht is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren.(…)”.
In artikel 2, eerste lid, van de Zvw is bepaald dat:
“degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.”
In artikel 43 van de Zvw is het volgende bepaald:
“1. De verzekeringsplichtige is een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het in een kalenderjaar genoten bijdrage-inkomen.
2. Het bijdrage-inkomen is het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige is genoten aan:
a. loon overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met:
1°. het loon waarop artikel 42 van toepassing is;
2°. de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964;
en vermeerderd met loon, bepaald volgens de regels van artikel 3.82 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
b. belastbare winst uit onderneming, bepaald volgens de regels van afdeling 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
c. belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bepaald volgens de regels van afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met uitzondering van de in artikel 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde werkzaamheden;
d. belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, bepaald volgens de regels van afdeling 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. Het bijdrage-inkomen wordt ten minste op nihil gesteld en wordt tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën, met betrekking tot een kalenderjaar vastgestelde bedrag.
4. Ingeval de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge artikel 49, tweede lid, bij wijze van inhouding wordt geheven, is artikel 42, tweede tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
5. Ingeval de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge artikel 49, derde lid, bij wege van aanslag wordt geheven, wordt daarbij als bijdrage-inkomen ten hoogste in aanmerking genomen een bedrag gelijk aan het in het derde lid bedoelde bedrag, verminderd met het loon, bedoeld in artikel 42, van de verzekeringsplichtige en met het door de verzekeringsplichtige van een inhoudingsplichtige genoten loon, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.”.
Nu niet in geschil is dat belanghebbende ingezetene is van Nederland, volgt uit het voorgaande dat belanghebbende in beginsel in Nederland verzekeringsplichtig en premieplichtig is voor de Zvw. Dit is slechts anders indien en voor zover een tussen Nederland en Curaçao gesloten sociale zekerheidsverdrag meebrengt dat belanghebbende in Curaçao sociaal verzekerd is en Curaçao daarom bevoegd is om dergelijke premies te heffen. Een dergelijk sociale zekerheidsverdrag is tussen beide landen echter niet gesloten. De Belastingregeling voor het Koninkrijk waarnaar belanghebbende verwijst en het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 zien beide enkel op te heffen belastingen. De inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is echter geen belasting, maar een premie voor een sociale verzekering en valt daarom dus niet onder de toepassing van een van beide regelingen.
Op grond van artikel 43 van de Zvw is de verzekeringsplichtige (belanghebbende in dit geval) een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het in een kalenderjaar genoten bijdrage-inkomen. Onder bijdrage-inkomen wordt in de Zvw onder andere verstaan belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen bepaald volgens de regels van afdeling 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
In artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 is bepaald dat onder periodieke uitkeringen en verstrekkingen vallen die uitkeringen en verstrekking die worden ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling. Niet in geschil is dat de AOV een publiekrechtelijke regeling is.
Dan staat vast dat belanghebbende als ingezetene van Nederland verplicht verzekerd is voor de Zvw waardoor hij een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is over het in 2018 genoten bijdrage-inkomen. Dat bijdrage-inkomen wordt gevormd door de door belanghebbende genoten inkomsten (AOW én AOV). Omdat, anders dan bij de AOW, op de door belanghebbende ontvangen AOV geen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is ingehouden door de uitkerende instantie dient belanghebbende deze inkomensafhankelijke bijdrage te voldoen. De aanslag Zvw is dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd.
Bij het bepalen van de hoogte van het bijdrage-inkomen is het niet van belang dat de AOV wordt betaald door Curaçao en dat Curaçao geen Zvw kent. Belanghebbende is immers in Nederland verzekeringsplichtig en er is tussen Nederland en Curaçao geen sociale zekerheidsverdrag gesloten. Voor dat geval telt de ontvangen AOV dus mee in de grondslag voor het bepalen van het bijdrage-inkomen ook al wordt de AOV door Curaçao betaald.
Ook belanghebbendes stelling dat, vanwege de AOV, een korting op zijn AOW wordt toegepast maakt het niet anders. Wat ook de reden is voor de korting van de AOW is niet van belang voor het bepalen van de hoogte van het bijdrage-inkomen.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.