Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5436, BRE-21_1976_1977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5436, BRE-21_1976_1977

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 oktober 2021
Datum publicatie
23 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5436
Zaaknummer
BRE-21_1976_1977

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 21/1976 en 21/1977

uitspraak van 28 oktober 2021

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende] , wonende te [land] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Motivering

Procesverloop

2017

1.1.

Belanghebbende heeft op 17 juni 2019 haar aangifte voor het jaar 2017 ingediend. Hierbij is een verzamelinkomen aangegeven van € 15.064.

1.2.

Met dagtekening 9 augustus 2019 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen vastgesteld, met aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.01 , overeenkomstig de ingediende aangifte wat resulteerde in een teruggaaf van € 2.933.

1.3.

Bij brief van 31 oktober 2019, ontvangen bij de inspecteur op 1 november 2019 maakt belanghebbende bezwaar tegen de voorlopige aanslag 2017. Belanghebbende geeft daarbij aan niet over inkomen te beschikken. Door de inspecteur is dit bezwaarschrift in behandeling genomen als een verzoek om herziening.

1.4.

Met dagtekening 17 januari 2020 heeft de inspecteur een nieuwe voorlopige aanslag vastgesteld, met aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.02 , waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op nihil, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 2.933.

1.5.

Op 12 december 2019 wordt dezelfde brief met dagtekening 31 oktober 2019 van belanghebbende bij de inspecteur ontvangen met als bijlage de eerder ingediende aangifte van 17 juli 2019. Door de inspecteur is dit in behandeling genomen als een verzoek om herziening.

1.6.

Met dagtekening 7 februari 2020 heeft de inspecteur een nieuwe voorlopige aanslag vastgesteld, met aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.03 waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 15.064 en een te betalen bedrag van € 355.

1.7.

Met dagtekening 19 juni 2020 heeft de inspecteur de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 0 en een teruggaaf van € 355.

1.8.

Bij ongedateerde brief, ontvangen bij de inspecteur op 6 november 2020, maakt belanghebbende bezwaar tegen de aanslag over 2017 met aanslagnummer H.70.01 . Belanghebbende herhaalt hierin haar eerdere stellingen uit de brief van 31 oktober 2019 dat zij niet over inkomen beschikt.

2018

1.9.

Bij de inspecteur is op 18 juni 2019 de aangifte 2018 ingediend. Hierbij is een verzamelinkomen aangegeven van € 15.229.

1.10.

Met dagtekening 25 oktober 2019 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 vastgesteld, met aanslagnummer [aanslagnummer] H.80.01 , overeenkomstig de ingediende aangifte, resulterend in een te betalen bedrag van € 1.953.

1.11.

Bij brief van 31 oktober 2019, ontvangen bij de inspecteur op 1 november 2019 maakt belanghebbende bezwaar tegen de voorlopige aanslag 2018. Belanghebbende geeft daarbij aan niet over inkomen te beschikken. Door de inspecteur is dit bezwaarschrift in behandeling genomen als een verzoek om herziening.

1.12.

Met dagtekening 20 december 2019 heeft de inspecteur een nieuwe voorlopige aanslag vastgesteld, met aanslagnummer [aanslagnummer] H.80.02 , waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op nihil, wat resulteerde in een teruggaaf van € 1.953.

1.13.

Op 12 december 2019 wordt dezelfde brief met dagtekening 31 oktober 2019 van belanghebbende bij de inspecteur ontvangen met als bijlage de eerder ingediende aangifte 2017 van 17 juli 2019. Door de inspecteur is dit in behandeling genomen als een verzoek om herziening.

1.14.

Met dagtekening 14 februari 2020 heeft de inspecteur een nieuwe voorlopige aanslag vastgesteld, met aanslagnummer [aanslagnummer] H.80.03 , waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 15.229, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 1.953.

1.15.

Bij brief met dagtekening 16 januari 2020 reageert belanghebbende op ontvangen beschikkingen toeslagen. Als bijlage overlegt belanghebbende haar eerdere brief waarin belanghebbende stelt niet over inkomen te beschikken.

1.16.

Met dagtekening 3 april 2020 heeft de inspecteur een nieuwe voorlopige aanslag vastgesteld, met aanslagnummer [aanslagnummer] H.80.04 , waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 15.229 en een (extra) te betalen bedrag van € 882.

1.17.

Omdat deze nieuwe voorlopige aanslag onjuist was is met dagtekening 23 mei 2020 een nieuwe voorlopige aanslag vastgesteld met aanslagnummer [aanslagnummer] H.80.05 , waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op nihil, wat resulteerde in een teruggaaf van € 2.835.

1.18.

Met dagtekening 3 september 2020 heeft de inspecteur de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 0.

1.19.

Op 19 augustus 2020 wordt bij de inspecteur een nieuw ingevuld voorblad van een aangifte en verschillende bijlages ontvangen van de partner van belanghebbende. Omdat de definitieve aanslag toen reeds administratief was vastgesteld heeft de inspecteur deze brief in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering.

1.20.

Bij uitspraak op het verzoek met dagtekening 1 oktober 2020 is het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering afgewezen.

1.21.

Bij ongedateerde brief, ontvangen bij de inspecteur op 6 november 2020, maakt belanghebbende bezwaar tegen de aanslag over 2018 met aanslagnummer H.80.01 . Belanghebbende herhaalt hierin haar eerdere stellingen dat zij niet over inkomen beschikt.

Beide jaren

1.22.

Bij brief met dagtekening 18 november 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende uitleg gegeven over de onmogelijkheid om bezwaar te maken tegen de voorlopige aanslagen en gevraagd of de brief, ontvangen op 6 november 2020 aangemerkt moet worden als een bezwaar tegen de definitieve aanslagen.

1.23.

Bij ongedateerde brief, ontvangen bij de inspecteur op 1 december 2020 reageert belanghebbende dat het allemaal niet klopt en dat hij heel graag de bedragen van € 1.953 en € 2.933 terugontvangt en noemt daarbij de aanslagnummer H.80.02 en H.70.02

1.24.

Bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2021 is de op 1 december 2020 ontvangen brief aangemerkt als bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag en is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ontvangen.

1.25.

Bij ongedateerde brief, ontvangen bij de rechtbank op 6 mei 2021, dient belanghebbende een beroepschrift in. Belanghebbende geeft aan het niet eens te zijn met de voorlopige aanslagen 2017 en 2018 met aanslagnummer H.70.02 en H.80.01 .

Beoordeling

1.26.

De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaarschriften tegen de voorlopige aanslagen behandeld als herzieningsverzoeken en heeft de voorlopige aanslagen herzien op basis van de door belanghebbende ingediende stukken. Nu de herzieningen geen gehele of gedeeltelijke afwijzingen van belanghebbendes verzoeken inhouden, zoals bedoeld in artikel 9.5, lid 2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, is het voor belanghebbende niet mogelijk hiertegen in bezwaar en beroep te komen. Voor zover belanghebbende dat met haar beroepschrift wel beoogd heeft te doen, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

1.27.

Voor zover het beroepschrift van belanghebbende is gericht tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de definitieve aanslag over 2018 van 12 januari 2021 is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Het beroepschrift is ruim buiten de termijn van zes weken bij de rechtbank ingediend. Er zijn geen redenen aangevoerd waarom dat eventueel verschoonbaar zou zijn. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.

Voor zover belanghebbende heeft willen opkomen tegen de definitieve aanslag 2017, is dat niet mogelijk. Immers is voor dat jaar geen uitspraak op bezwaar gedaan. Er kan dan geen beroep worden ingesteld. Ook een dergelijk beroep is dus niet-ontvankelijk.

Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Ook als belanghebbende een geldige reden zou hebben waarom te laat beroep is ingesteld (ten aanzien van 2018) of in één van de stukken van de inspecteur toch een uitspraak op bezwaar over 2017 moet worden gelezen, is zij nog steeds niet-ontvankelijk. Het betreft namelijk in beide jaren nihilaanslagen. Daarbij komt dat belanghebbende in 2017 en 2018 in het buitenland woont en geen (arbeids)inkomen heeft. Een beroepsprocedure over de aanslagen van die jaren kan belanghebbende niet in een betere positie brengen. In die situatie is een beroep ook niet-ontvankelijk. Gelet daarop gaat de rechtbank dan ook voorbij aan de omstandigheid dat niet is gebleken dat de inspecteur de brief van belanghebbende van 6 november 2020 (ook) als bezwaar tegen de afwijzing van de ambtshalve vermindering van 1 oktober 2020 had kunnen opvatten.

Uit het procesverloop en de stukken uit het dossier leidt de rechtbank af dat de gang van zaken voor belanghebbende niet duidelijk is. Door de elkaar opvolgende brieven van de inspecteur lijkt ze het overzicht kwijt. Indien dat het geval is, is dat een spijtige situatie. De rechtbank merkt in dat kader op dat belanghebbende over de jaren 2017 en 2018 per saldo geen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verschuldigd is; ook is er geen recht op een te ontvangen bedrag. Volledigheidshalve verwijst de rechtbank naar de brieven van de inspecteur waar hij de nodige uitleg in heeft gegeven.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.