Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5651, AWB - 20 _ 9289
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5651, AWB - 20 _ 9289
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 november 2021
- Datum publicatie
- 19 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:5651
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 9289
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9289
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [naam]
Overwegingen
1. Belanghebbende heeft op 6 juni 2020 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Markendaalseweg te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1
2. Tijdens een controle op 6 juni 2020 omstreeks 12:08 is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is daarom met dagtekening 10 juni 2020 een naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 2,30. Dit bedrag is verhoogd met € 66,80 aan kosten.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.
4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van parkeren omdat hij de auto slechts heeft stilgezet op een parkeervak om de motor opnieuw te starten. Het opnieuw starten van de motor was nodig vanwege problemen met de motor van de auto. Deze handelingen hebben niet langer geduurd dan de tijd die gemoeid gaat met het in- en uitstappen van personen, aldus belanghebbende.
5. De rechtbank stelt voorop dat de handelingen van belanghebbende onder de wettelijke definitie van parkeren vallen. De handelingen die belanghebbende heeft verricht kunnen niet worden aangemerkt als het onmiddellijk in-en uitstappen van personen. In beginsel is belanghebbende voor deze handelingen dan parkeerbelasting verschuldigd.
6. De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende, dat hij de auto op het parkeervak heeft stilgezet om de motor te resetten, geloofwaardig. Daarbij komt dat belanghebbende ter zitting stukken heeft ingediend waaruit de motorproblemen blijken. De rechtbank begrijpt waarom belanghebbende in de onderhavige situatie op deze manier heeft gehandeld. Indien belanghebbende de motor op de rijbaan opnieuw had gestart, had hij daarmee het verkeer namelijk ernstig in gevaar gebracht. De rechtbank overweegt dat belanghebbende met zijn verklaring een beroep doet op een overmachtssituatie. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit beroep te worden gehonoreerd. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de naheffingsaanslag zal worden herroepen.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).