Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5668, AWB - 20 _ 8836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5668, AWB - 20 _ 8836

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 november 2021
Datum publicatie
19 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5668
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8836

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8836

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 september 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar]

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op zaterdag 25 juli 2020 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht op een parkeervak aan de Speelhuislaan te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1

2. Tijdens een controle om omstreeks 17:11 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Daarom is aan belanghebbende met dagtekening 28 juli 2020 een naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,13. Dit bedrag is verhoogd met € 64,50 aan kosten.

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.

4. Belanghebbende heeft verklaard dat hij ten tijde van de controle van plan was om een spellenwinkel aan de Speelhuislaan in Breda te bezoeken. Hij heeft de auto in het parkeervak geplaatst en is uit de auto gestapt om parkeerbelasting te voldoen bij de parkeerautomaat. Onderweg naar de parkeerautomaat zag hij dat de winkel die hij wilde bezoeken al was gesloten. Hij is toen direct terug naar de auto gelopen en weggereden zonder parkeerbelasting te voldoen. Verder voert belanghebbende aan dat hij de intentie had om parkeerbelasting te betalen en dat hij nog korter op het parkeervak heeft gestaan, dan in het geval hij daadwerkelijk parkeerbelasting zou hebben betaald. Op grond van het voorgaande stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd.

5. De rechtbank overweegt dat aan een belanghebbende een redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting, maar dat die uitvoeringshandelingen wel onverwijld nadat de auto is geparkeerd, moeten worden gestart en voortgezet. Voor de tijd dat belanghebbende bezig is met uitvoeringshandelingen om de parkeerbelasting te voldoen is geen parkeerbelasting verschuldigd.

6. De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende geloofwaardig. De omstandigheden zoals door belanghebbende geschetst zijn niet door de heffingsambtenaar betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de Speelhuislaan daadwerkelijk een spellenwinkel zit die volgens de website op zaterdag om 17:00 uur sluit. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de tijd na het wegzetten van de auto, zonder onderbreking heeft besteed aan het voldoen aan zijn verplichting om parkeerbelasting te betalen.2 De omstandigheid dat belanghebbende er tijdens deze uitvoeringshandelingen achter kwam dat de winkel die hij wilde bezoeken was gesloten, is onvoldoende reden om het teruglopen naar de auto vanaf de winkel aan te merken als handeling waarvoor parkeerbelasting is verschuldigd. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de naheffingsaanslag zal worden herroepen.

7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- herroept de naheffingsaanslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel