Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5724, AWB - 20 _ 8569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5724, AWB - 20 _ 8569

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5724
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8569

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/8569

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 11 september 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Verder heeft de heffingsambtenaar belanghebbende medegedeeld geen reden te zien voor ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [de heffingsambtenaar] .

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 een auto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd aan de [straatnaam] te Breda. In de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda (hierna: de Verordening) en het daarbij horende aanwijzingsbesluit is deze plaats aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1

2. Tijdens een controle omstreeks 11:28 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is betaald. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd naar een bedrag van € 66,22, bestaande uit € 1,72 aan belasting, verhoogd met € 64,50 wegens kosten van de naheffing.

Ontvankelijkheid van het bezwaar

3. Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag en dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit eensluidende standpunt van partijen af te wijken. Dit betekent dat het beroep in elk geval gegrond zal worden verklaard, omdat het bezwaar bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak op bezwaar zal dan ook vernietigd worden.

In beginsel moet de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de heffingsambtenaar opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken als daarvoor een goede grond bestaat, bijvoorbeeld als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of als duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330). Uit de processtukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, leidt de rechtbank af dat partijen willen dat de rechtbank inhoudelijk op het beroep beslist. Verder stelt de rechtbank vast dat belanghebbende niet is benadeeld in haar procesbelangen, omdat de standpunten van partijen over de inhoud van het geschil naar voren gebracht zijn. De rechtbank zal daarom de zaak niet terugwijzen naar de heffingsambtenaar, maar zelf in de zaak voorzien, door het beroep inhoudelijk te behandelen. Hierna zal de rechtbank beoordelen of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Inhoudelijk: naheffingsaanslag terecht opgelegd?

4. Belanghebbende stelt in haar beroepschrift, aangevuld ter zitting, dat haar parkeerkaart ten tijde van de constatering was verlopen. Zij had haar auto aangemeld bij de parkeerautomaat en hoopte dat de vijftien minuten gratis parkeertijd die ter plaatse geldt, voldoende zou zijn om de boodschappen te doen. Daarom had zij geen parkeerbelasting betaald. Zij kon niet op tijd bij de auto terug zijn vanwege de val van haar moeder met wie zij op voornoemde datum boodschappen deed. Haar moeder heeft een leeftijd van 80 jaar en lijdt aan diverse ouderdomsziekten waaronder diabetes. Belanghebbende stelt verder dat zij haar moeder niet alleen kon laten om naar het parkeerautomaat te lopen en de voor de tijd die voornoemde omstandigheid met zich mee heeft gebracht, parkeerbelasting te voldoen.

5. De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het voor rekening en risico van belanghebbende komt dat er voldoende parkeerbelasting wordt betaald. In het onderhavige geval had belanghebbende gelet op de leeftijd en het ziektebeeld van haar moeder daarbij rekening moeten houden met onvoorziene omstandigheden en van te voren voldoende parkeerbelasting moeten betalen.

6. Naar de rechtbank begrijpt, doet belanghebbende een beroep op overmacht. Naar het oordeel van de rechtbank is daar echter in het geval van belanghebbende geen sprake. De omstandigheid dat haar moeder ongelukkig ten val is gekomen is, hoe vervelend ook, onvoldoende om in dit geval tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van een acute noodsituatie met een dermate uitzonderlijk en buitengewoon karakter dat er geen rechtsplicht tot betaling van parkeerbelasting bestond. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat parkeerbelasting een zogenoemde objectieve belasting is. Dat betekent dat persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige niet kunnen meewegen bij de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank heeft in dit verband in haar beslissing meegewogen dat de 15 minuten gratis parkeren aan de [straatnaam] op het moment van de constatering reeds 27 minuten verstreken waren.

Dit betekent dat het beroep op overmacht niet slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op voornoemde overwegingen geen andere beslissing worden genomen dan het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

De rechtbank zal doen wat de heffingsambtenaar had behoren te doen, en met toepassing van artikel 8:72, lid 3, van de Awb het bezwaar ongegrond verklaren.

Conclusie

7. Gelet op de onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar ongegrond verklaren.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48,00 aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

verklaart het bezwaar ongegrond;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48,00 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 11 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel