Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5830, AWB - 20 _ 6198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5830, AWB - 20 _ 6198

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5830
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6198

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/6198

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 9 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant), de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2020 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Belanghebbende is correct uitgenodigd voor de zitting, maar niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen en gehoord [naam] via beeldbellen.

Overwegingen

1. Belanghebbende stond op 9 december 2019 omstreeks 10:00 uur met een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [straatnaam] in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.

2. Tijdens een controle op voormelde datum en tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting op aangifte voldaan. Daarom is aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van € 2,20, vermeerderd met € 62,70 aan kosten.

3. Belanghebbende heeft om 10:01 uur een app ingeschakeld waarmee de parkeerbelasting wordt voldaan.

4. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd.

5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat aan hem een redelijke tijd moet worden gegund om een parkeerapp te starten en daarmee de parkeerbelasting te voldoen. Hij stelt dat de naheffingsaanslag aan hem is opgelegd in de tijd die hem moet worden gegund om de parkeerbelasting te betalen. De naheffingsaanslag is namelijk opgelegd om 10.00 uur terwijl hij om 10.01 uur de parkeerapp heeft gestart. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Daarnaast beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van iemand die via de parkeerautomaat de belasting voldoet, omdat er dan wel enkele minuten respijt wordt verkregen om de parkeerbelasting te voldoen.

6. De rechtbank stelt voorop dat een redelijke uitleg van artikel 6 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2019 meebrengt dat, zoals belanghebbende aanvoert, aan een belastingplichtige een redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting.

7. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan belanghebbende wel degelijk een redelijke tijd gegund. Vaststaat dat belanghebbende om 10:01 de parkeerapp in werking heeft gezet en dat om 10:00 door de parkeercontroleur een naheffingsaanslag is uitgeschreven. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de controle voordat een naheffingsaanslag wordt uitgeschreven enige tijd in beslag neemt. De parkeercontroleur verricht voor het opleggen van de naheffingsaanslag een aantal handelingen, het kenteken wordt gecontroleerd, er wordt gecontroleerd of het voertuig is aangemeld, de nabij gelegen parkeerautomaten worden gecontroleerd, er worden één of meerdere foto’s gemaakt van het voertuig en de gegevens worden ingevoerd voordat de naheffingsaanslag wordt geprint. De rechtbank schat in dat deze handelingen enkele minuten in beslag nemen. In die tijd had belanghebbende zijn parkeerapp kunnen activeren of zich kunnen melden bij de controleurs om te laten zien dat hij bezig was om de parkeerapp te activeren of net de parkeerapp had aangezet. De controleurs hebben belanghebbende echter niet gezien of gesproken.

8. Belanghebbende doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van het betalen via een parkeerautomaat. Dit beroep kan belanghebbende niet baten. Uit het dossier valt immers niet op te maken dat belanghebbende onvoldoende tijd heeft gehad om zijn parkeerapp aan te zetten. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.

9. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 9 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel