Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5916, AWB - 20 _ 10381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5916, AWB - 20 _ 10381

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5916
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10381

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Middelburg

Zaaknummer BRE 20/10381

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 3 november van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 6 november 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 30 november 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 3 november 2021. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 juli 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 7 augustus 2021 is afgehaald bij een afhaallocatie van PostNL, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten

1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 6 november 2020 omstreeks 15:51 uur stil op een parkeerplaats aan de [straatnaam] in Middelburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,90, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,40 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbende voert aan dat zij de intentie had om de parkeerbelasting te voldoen. De eerste poging daartoe is afgebroken. Bij de tweede poging kreeg zij een kaartje en zij heeft dit achter de voorruit van de auto gelegd, zonder erop te kijken. Doordat verschillende steden ook verschillende kaartjes hebben, was haar niet opgevallen dat de tekst op het kaartje anders was. Haar aandacht ging naar haar dochter die bij haar was. Zij betreurt het dat zij beboet wordt voor het niet goed kijken op het kaartje.

Standpunt heffingsambtenaar

5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Bij de [straatnaam] staan twee parkeerautomaten, met de nummers 7 en 27. Uit navraag bij parkeerbeheer is gebleken dat parkeerautomaat 27, waar belanghebbende parkeerbelasting wilde voldoen, een storing met pintransacties had, maar wel contante betalingen verwerkte. Parkeerautomaat 7 had die dag geen storingen. Op de parkeerautomaat staat vermeld dat bij storing bij een andere automaat betaald kan worden. Dat belanghebbende geen aandacht heeft geschonken aan de tekst op het kaartje, dient voor haar rekening en risico te blijven.

Beoordeling

6. Niet in geschil is dat belanghebbende heeft geparkeerd aan de [straatnaam] te Middelburg en dat deze straat zich bevindt in een betaald parkeerzone.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of belanghebbende kan worden verweten dat zij de parkeerbelasting niet heeft voldaan.

Belanghebbende dacht dat zij parkeerbelasting had betaald, toen er een kaartje uit de parkeerautomaat kwam. Achteraf is haar echter gebleken dat op haar bankrekening geen afschrijving stond van de verschuldigde parkeerbelasting. Daaruit volgt dat zij heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te hebben voldaan. Hoewel zij uiteindelijk een kaartje ontving, kon zij daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet het vertrouwen ontlenen dat daarmee de parkeerbelasting ook daadwerkelijk was betaald. Op het kaartje staat immers duidelijk vermeld dat het geen parkeerkaart is en dat de transactie is afgebroken. Ook wordt daarop geen tijd vermeld tot wanneer geparkeerd mocht worden. Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat geen sprake is van een geldige parkeerkaart. De vermelding van een datum en een bedrag van € 4,80 op het kaartje doet aan het voorgaande niet af. Het lag op de weg van belanghebbende om het kaartje te controleren voordat zij dit achter de voorruit plaatste. Dan had zij direct kunnen zien dat de betaling niet was gelukt. De verantwoordelijkheid voor de verschuldigdheid van parkeerbelasting ligt immers bij belanghebbende als parkeerder.

De rechtbank volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat sprake is van een boete. Nu geen sprake is van een boete, kan de rechtbank evenmin de proportionaliteit om die reden toetsen. Het gaat hier om naheffing van parkeerbelasting verhoogd met kosten. Het bedrag van de naheffingsaanslag is juist vastgesteld en wordt door belanghebbende niet betwist. Ook kan de rechtbank niet in de omstandigheden van het geval (de aandacht voor haar dochter) aanleiding zien om af te wijken van bedragen die uit de Verordening en de tarieventabel volgen. De Gemeentewet noch de Verordening biedt daartoe de mogelijkheid.

Nu belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen, is terecht en voor een juist bedrag een naheffingsaanslag opgelegd.

Conclusie

7. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 3 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel