Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5919, AWB - 20 _ 8594

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5919, AWB - 20 _ 8594

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 november 2021
Datum publicatie
14 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5919
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8594

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/8594

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 21 augustus 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 14 september 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [verweerder] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 juli 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 juli 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten

1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 21 augustus 2020 omstreeks 17:01 uur stil op een parkeerplaats aan de Piushaven in Tilburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 55,00, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 54,00 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbende voert aan dat zij de parkeerbelasting heeft voldaan, want het scherm luidde ‘betaald: 3,40 euro’. Zij heeft echter geen parkeerkaartje ontvangen. Omdat zij al vaker defecte parkeerautomaten heeft aangetroffen op deze locatie, heeft zij foto’s gemaakt van de parkeerautomaat en deze foto’s ter onderbouwing van haar standpunt overgelegd. Zij heeft niet gecontroleerd of het bedrag van haar bankrekening was afgeschreven. Achteraf bleek dat de parkeerbelasting niet was afgeschreven. Zij stelt dat zij niet in gebreke is gebleven en daarom uitsluitend de parkeerbelasting verschuldigd is en niet de overige kosten.

Standpunt heffingsambtenaar

5. Volgens de heffingsambtenaar is geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. Op de parkeerautomaat wordt steeds aan de linkerzijde van het scherm het proces vermeld. Is het proces voltooid dan zijn er twee opties, ‘u heeft betaald’ of ‘betaling is geannuleerd’. De voorlaatste stap is het verwijderen van de bankpas. De foto’s die zijn overgelegd tonen dus niet het einde van de betaling. Bij de laatste stap kan er nog van alles misgaan, zoals het te snel verwijderen of te lang laten zitten van de bankpas, of afbreking van de transactie bij de bank. Belanghebbende kon uit de gegevens op de parkeerautomaat afleiden dat er geen betaling had plaatsgevonden. Daarmee is voldoende kenbaar gemaakt dat geen parkeerbelasting is betaald. Ook in het betalingssysteem is geen betaling gevonden. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Toetsingskader van de rechtbank

6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Beoordeling

7. Niet in geschil is dat belanghebbende heeft geparkeerd aan de Piushaven in Tilburg en dat deze straat zich bevindt in een betaald parkeerzone.

Belanghebbende dacht dat zij parkeerbelasting had betaald, maar dat zij ten onrechte geen kaartje uit de automaat kreeg. De heffingsambtenaar heeft echter met foto’s aangetoond dat de door belanghebbende overgelegde foto’s niet de laatste stap in het betalingsproces betreffen. De rechtbank acht aannemelijk dat het betalingsproces pas is afgerond als ‘u heeft betaald’ of ‘betaling is geannuleerd’ zichtbaar is. Het deel waarop belanghebbende zich beroept, is (ook) zichtbaar als de bankpas nog in de automaat zit en de betaling nog niet is afgerond. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat ook de laatste stap is gevolgd. Onder deze omstandigheden kan belanghebbende niet worden gevolgd in haar stelling dat zij de verschuldigde parkeerbelasting had betaald en moest het voor haar ook redelijkerwijs kenbaar zijn dat zij niet had betaald. Het lag op de weg van belanghebbende om zich ervan te overtuigen dat de betaling op correcte wijze is verwerkt. De verantwoordelijkheid voor de verschuldigdheid van parkeerbelasting ligt immers bij belanghebbende als parkeerder.

Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat belanghebbende de intentie heeft gehad om de parkeerbelasting te betalen, kan dit niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden. De parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren. Nu dat niet is gebeurd, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden gesteld dat geen parkeerbelasting is betaald. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.

Conclusie

8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel