Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5924, AWB - 20 _ 9898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5924, AWB - 20 _ 9898

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 november 2021
Datum publicatie
2 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:5924
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9898

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 20/9898

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

belanghebbenden,

en

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbenden een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 3 oktober 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).

Belanghebbenden hebben hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 6 november 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbenden hebben hiertegen beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. Belanghebbende Klep was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] (via een telefonische verbinding).

Overwegingen

Feiten

1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 3 oktober 2020 omstreeks 15:39 uur stil op een parkeerplaats aan [straat] in Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil

3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbenden voeren aan dat zij de parkeerbelasting wilden voldoen en ook hebben voldaan. Ten tijde van de betaling werkte de parkeerautomaat niet naar behoren en haperde. Uiteindelijk kregen belanghebbenden een kaartje waarop een betaling van € 11,00 stond en een eindtijd van ongeveer 17:10 uur. Achteraf is echter gebleken dat buiten hun schuld het betaalde bedrag ook weer is teruggestort. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben belanghebbenden een uitdraai overgelegd van de twee bankoverschrijvingen. Omdat zij wel hadden betaald, dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd, zo stellen belanghebbenden.

Standpunt heffingsambtenaar

5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De verschuldigde parkeerbelasting is niet voldaan, omdat de transactie is afgebroken. Dat volgt uit de onmiddellijke terugstorting van het betaalde bedrag op de bankrekening van belanghebbenden, zoals ook blijkt uit de bankoverschrijvingen. Belanghebbenden konden uit de gegevens op de parkeerautomaat en uit het uitgeprinte bonnetje afleiden dat er geen betaling had plaatsgevonden. Volgens vaste jurisprudentie, ook van deze rechtbank, leiden deze omstandigheden ertoe dat belanghebbenden voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de betaling mis is gegaan en zij geen geldig kaartje hadden. Het laten staan van de auto zonder parkeerbelasting te voldoen, dient voor rekening en risico van belanghebbenden te blijven.

Toetsingskader van de rechtbank

6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Beoordeling

7. Niet in geschil is dat belanghebbenden hebben geparkeerd aan [straat] in Breda en dat deze straat zich bevindt in een betaald parkeerzone.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of belanghebbenden kunnen worden gevolgd in hun stelling dat zij de verschuldigde parkeerbelasting hebben betaald en hen niet verweten kan worden dat het bedrag is teruggestort.

Belanghebbenden dachten dat zij parkeerbelasting hadden betaald, toen er een kaartje uit de parkeerautomaat kwam. Uit de door belanghebbenden overgelegde print van bankoverschrijvingen blijkt ook dat het beoogde te betalen bedrag aan parkeerbelasting van € 11,00 op 3 oktober 2020 om 13:26 uur is afgeschreven. Echter, vervolgens is op diezelfde dag en tijd (dus binnen enkele seconden) hetzelfde bedrag ook weer teruggestort. De rechtbank acht aannemelijk dat de parkeerautomaat een melding geeft dat de betaling is afgebroken. Onder deze omstandigheden kunnen belanghebbenden niet worden gevolgd in hun stelling dat zij de verschuldigde parkeerbelasting hadden betaald en moest het voor hen ook redelijkerwijs kenbaar zijn dat zij niet hadden betaald. Hoewel zij een kaartje ontvingen, konden zij daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat daarmee de parkeerbelasting ook daadwerkelijk was betaald. Daarop staat namelijk dat de transactie is afgebroken. Belanghebbenden hebben niet aannemelijk gemaakt dat het kaartje een betaald bedrag en een eindtijd van ongeveer 17:00 uur aangaf. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbenden, kan hun standpunt niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De verantwoordelijkheid voor de verschuldigdheid van parkeerbelasting ligt immers bij belanghebbenden als parkeerders. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbenden hebben geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. Dit betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Conclusie

8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel