Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6014, BRE-20_9141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-11-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6014, BRE-20_9141

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 november 2021
Datum publicatie
3 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6014
Zaaknummer
BRE-20_9141

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9141

uitspraak van 26 november 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,

de heffingsambtenaar.

Bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar met dagtekening 5 december 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021 te Breda.

Partijen zijn door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 september 2021, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Partijen zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Nu de genoemde brieven niet ter griffie retour zijn terugontvangen en uit de informatie van PostNL is gebleken dat de brief aan de gemachtigde op 25 september 2021 is afgehaald bij een PostNL-punt en de brief aan de heffingsambtenaar op 27 september 2021 is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodigingen om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze zijn aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar en draagt de heffingsambtenaar op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade van € 1.000;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 374;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan deze vergoedt;

-

beslist dat, indien de immateriëleschadevergoeding niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.

2 Gronden

2.1.

Met dagtekening 12 juni 2016 is een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, omdat de parkeercontroleurs van de Gemeente Veere geconstateerd hebben dat voor het voertuig met het kenteken [kenteken] aan de Roosjesweg te Veere geen parkeerbelasting is voldaan.

2.2.

Het duplicaat van de naheffingsaanslag met dagtekening 17 juni 2016 is verzonden aan het adres van belanghebbende.

2.3.

De gemachtigde van belanghebbende heeft op 28 juli 2016, per e-mail en per post, hiertegen bezwaar gemaakt. De gemachtigde voert aan dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd, omdat belanghebbende in bezit is van een parkeervergunning. De ontvangst van het bezwaar is met dagtekening 10 augustus 2016 bevestigd aan gemachtigde zonder vermelding van de ontvangstdatum van het bezwaar.

2.4.

Met dagtekening 5 december 2016 heeft de heffingsambtenaar een uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. De heffingsambtenaar gaat daarbij uit van een ontvangstdatum van het bezwaar van 2 augustus 2016. Omdat de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift volgens de heffingsambtenaar eindigde op 25 juli 2016, was het bezwaarschrift volgens de heffingsambtenaar niet tijdig ingediend. In de brief wordt vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens is een ambtshalve oordeel geveld waaruit volgt dat volgens de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De betreffende uitspraak op bezwaar is geadresseerd aan het persoonlijke adres van belanghebbende.

2.5.

De gemachtigde heeft bij brief van 12 oktober 2020 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit. Dit omdat de gemachtigde bij de controle van zijn administratie heeft geconstateerd dat hij nog geen uitspraak op bezwaar heeft ontvangen.

2.6.

Bij brief van 20 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar aan de gemachtigde medegedeeld dat met dagtekening 5 december 2016, verzonden op 6 december 2016, reeds uitspraak op bezwaar is gedaan. Tevens is door de heffingsambtenaar opgemerkt dat de uitspraak op bezwaar naar belanghebbende is verzonden en niet naar de gemachtigde. Daarom is een afschrift van de uitspraak op bezwaar meegezonden aan gemachtigde. Ook is het verzoek om dwangsom dan wel het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.

2.7.

De gemachtigde heeft met dagtekening 23 oktober 2020, binnengekomen bij de rechtbank op 26 oktober 2020, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 december 2016.

Ontvankelijkheid beroep

2.8.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). De termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)). In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

2.9.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitspraken op bezwaar met de verzending op 6 december 2016 niet op de juiste wijze bekendgemaakt bij enkel verzending naar belanghebbende, aangezien deze op grond van artikel 6:17 van de Awb tevens naar de gemachtigde van belanghebbende verstuurd hadden moeten worden. Artikel 6:17 van de Awb strekt tot bescherming van de procedurele belangen van belanghebbende.1 Door de uitspraken op bezwaar niet ook toe te sturen aan de gemachtigde van belanghebbende, zijn de uitspraken op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

2.10.

De bekendmaking is vervolgens pas op de voorgeschreven wijze geschied op 20 oktober 2020. De beroepstermijn is dus gaan lopen op 21 oktober 2020. Het beroepschrift is dan tijdig ingediend.

Ontvankelijkheid bezwaar

2.11.

De opgelegde naheffingsaanslag heeft als dagtekening 12 juni 2016. Het duplicaat is met dagtekening 17 juni 2016 aan belanghebbende toegezonden.

2.12.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt 6 weken.2 De termijn voor het instellen van bezwaar vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.3 De gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen maakt de belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het door de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet.4 Het aanslagbiljet wordt bekend gemaakt door toezending of uitreiking en in afwijking daarvan kan het aanslagbiljet ook worden aangebracht op of aan het voertuig.5 Indien niet vaststaat dat het biljet op of aan het voertuig is aangebracht, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van een duplicaat van het aanslagbiljet.6

2.13.

De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat de naheffingsaanslag op of aan de auto is aangebracht op de heffingsambtenaar rust. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met dat wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag op 12 juni 2016 aan belanghebbende is bekend gemaakt. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij eerst door toezending van het duplicaat van de naheffingsaanslag op de hoogte is geraakt van de naheffingsaanslag. De rechtbank is van oordeel dat met die toezending de naheffingsaanslag aan belanghebbende bekend is gemaakt. Het bezwaarschrift, ontvangen op 28 juli 2016, is derhalve tijdig ingediend.

Conclusie

2.14.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard en zal om die reden de uitspraak op bezwaar vernietigen. Het beroep is in zoverre gegrond. De zaak moet worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar om het bezwaar alsnog in behandeling te nemen.

Immateriële schadevergoeding

2.15.

De rechtbank stelt vast dat de redelijke behandeltermijn, nu het bezwaarschrift op 28 juli 2016 door de heffingsambtenaar is ontvangen, op de dag van deze uitspraak met 41 maanden is overschreden. Volgens de heffingsambtenaar is sprake van een bijzondere omstandigheid die de redelijke behandeltermijn verlengt omdat de uitspraak op bezwaar wel al aan belanghebbende is toegestuurd op 6 december 2016 en de gemachtigde vier jaar heeft stilgezeten.

De rechtbank gaat mee met deze stelling van de heffingsambtenaar. Feitelijk staat vast dat pas geruime tijd na instellen van bezwaar door de gemachtigde van belanghebbende aan de bel wordt getrokken over de stand van zaken in deze procedure. Belanghebbende voert in dat verband aan dat stilzitten van zijn kant niet kan leiden tot een bijzondere omstandigheid die de duur van de redelijke behandeltermijn moet verlengen. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad berust die stelling op een juridisch juist uitgangspunt.7 Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat echter niet mee dat stilzitten per definitie niet kan leiden tot een verlenging van de redelijke behandeltermijn.

Als algemeen rechtsbeginsel is het immers aanvaard dat na ommekomst van enige tijd rechtsgevolgen intreden dan wel rechtsverwerking optreedt. De rechtbank wijst onder andere op de geldende termijnen voor bezwaar en beroep8, de invloed van de ommekomst van tijd bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding9 en de rechtspraak inzake termijnen voor het doen van herzieningsverzoeken10. Ook kan gewezen worden op de termijn waarbinnen een bestuursorgaan in gebreke gesteld moet worden wegens niet tijdig beslissen11 en dat een beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard kan worden indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend12.

Hoewel het karakter van de betreffende bepalingen een ander doel en een andere oorsprong kennen dan het leerstuk van immateriële schadevergoedingen bij overschrijdingen van de redelijke behandeltermijn13, houdt volgens de rechtbank het achterliggende beginsel wel zijn betekenis. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat niet ieder stilzitten kan worden gerechtvaardigd. In dit geval is het gebrek in de procedure gelegen in het feit dat de uitspraak op bezwaar niet (ook) aan de gemachtigde is gestuurd. Niet betwist is dat belanghebbende in december 2016 de uitspraak op bezwaar per post heeft ontvangen. Van (de gemachtigde van) belanghebbende ontbreekt iedere motivering waarom in de gegeven omstandigheden pas ruim vier jaar na de start van de procedure enige opvolging is gekomen van (de gemachtigde van) belanghebbende. De rechtbank ziet in deze combinatie van omstandigheden aanleiding om de redelijke behandeltermijn te verlengen.

De rechtbank zal in dit geval de redelijke behandeltermijn verlengen met de periode die start één jaar na toezending van de uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar aan belanghebbende en die eindigt met de latere bekendmaking op de voorgeschreven wijze van de uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar. Dat betekent dat de redelijke termijn met (afgerond) 34 maanden wordt verlengd. De redelijke behandeltermijn is dan met (afgerond) twee keer een half jaar overschreden, die volledig aan de heffingsambtenaar moet worden toegerekend. De heffingsambtenaar is dan ook veroordeeld tot de betaling van € 1.000 aan immateriële schadevergoeding. Tevens is conform het verzoek van belanghebbende bepaald dat wettelijke rente is verschuldigd over dit bedrag indien dit niet binnen vier weken na dagtekening is betaald.

Proceskosten

2.16.

De rechtbank ziet vanwege het bovenvermelde aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 374 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor 0,5 omdat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.14 Voor een vergoeding van kosten in bezwaar is op dit moment geen plaats, nu opnieuw op bezwaar moet worden beslist. Belanghebbende krijgt ook het griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.