Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6246, AWB - 20 _ 4813
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6246, AWB - 20 _ 4813
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 december 2021
- Datum publicatie
- 14 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:6246
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 4813
Inhoudsindicatie
Deze inhoud is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/4813
gemachtigde: N.G.A. Voorbach
en
de heffingsambtenaar.
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 20 augustus 2019 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag). Bij brief met dagtekening 26 september 2019 is aan belanghebbende een duplicaat naheffingsaanslag toegezonden.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 15 januari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en vervolgens de naheffingsaanslag niet ambtshalve verminderd.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. Op de ochtend van de zitting heeft belanghebbende een mailwisseling met de heffingsambtenaar ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 november 2021. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde (via beeldbellen) en de heffingsambtenaar door
[vertegenwoordiger] .
Overwegingen
1. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Daaruit volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard, de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de naheffingsaanslag zal worden vernietigd.
2. Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten, namelijk 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 265, en tevens een vergoeding van 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 748 (totaal € 2.026). Ook zal de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 vergoeden en een immateriële schadevergoeding van € 500 betalen voor overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en zal overeenkomstig beslissen.
3. Het geschil beperkt zich tot de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding.
Beoordeling
4. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende in het beroep tegen de naheffingsaanslag bij brief van 21 oktober 2021 heeft verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
5. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad heeft aanvaard dat op verzoek een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd.1 Tot 1 juli 2013 kon de rechter in het beroep tegen het materiële geschil op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden verzocht een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen. In een geval als dit (waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting in geschil is) is vanaf 1 juli 2013 de verzoekschriftprocedure van de artikelen 8:88 en volgende van de Awb van toepassing en dient die procedure naar analogie te worden toegepast op de vergoeding van immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn in een procedure over dat besluit.
6. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in het beroep tegen de naheffingsaanslag kan worden verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Een dergelijk verzoek moet als regel uiterlijk op de zitting worden gedaan. Daartoe is niet vereist dat een (afzonderlijk) verzoekschrift wordt ingediend. Het enkele benoemen van het verzoek is voldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in een geval als dit, waarin een verzoek om immateriële schade wordt gevraagd in een beroep tegen het materiële geschil, er geen afzonderlijke proceshandelingen vereist zijn om het beoogde doel (de toekenning van de schadevergoeding) te bereiken. Het verzoek om vergoeding van proceskosten voor het indienen van een verzoekschrift wordt daarom afgewezen. Dat belanghebbende, zoals hij stelt, wel een afzonderlijk verzoekschrift heeft ingediend, en dat in het Besluit proceskosten bestuursrecht een procespunt wordt genoemd voor een verzoekschrift (dat toegekend kan worden in een afzonderlijke procedure met betrekking tot schadevergoeding), maakt dit niet anders.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag
van € 500;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage
van € 2.026;
- wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 7 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: