Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6300, AWB - 20 _ 8063

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6300, AWB - 20 _ 8063

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 december 2021
Datum publicatie
20 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6300
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8063

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8063

uitspraak van 8 december 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 18 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.216 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 47 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.86.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 augustus 2021 aan belanghebbende op het adres [adres 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op zitting te verschijnen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit de informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 11 augustus 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De zitting heeft daarom zonder aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum 1] en staat in 2018 in de basisregistratie personen (hierna: BRP) ingeschreven op het adres [adres 2] .

2.2.

Belanghebbende is bewindvoerder van zijn broer [naam] (hierna: de broer). De broer heeft een CIZ indicatie voor onbepaalde tijd. Van 1 januari 2018 tot en met 29 maart 2018 stond de broer in de BRP ingeschreven op het adres [adres 3] , van 29 maart 2018 tot en met 17 augustus 2018 is geen adres van de broer bekend, en van 18 augustus 2018 tot en met 31 december 2018 stond de broer ingeschreven op het adres van belanghebbende.

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 onder meer een bedrag van € 2.600 in aanmerking genomen als weekenduitgaven voor gehandicapten.

2.4.

De inspecteur heeft belanghebbende om informatie verzocht over de in aftrek in aanmerking genomen weekenduitgaven voor gehandicapten. Belanghebbende heeft op het informatieverzoek gereageerd en daarbij het volgende vermeld:

“ [naam] [geboortedatum 2]

[adres 2]

Verbleef bij mij thuis. Wij verzorgden hem bijna het hele jaar door (260 dagen gemiddeld)”

2.5.

De inspecteur heeft met dagtekening 29 mei 2020 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018, in afwijking van de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.216. Daarbij heeft de inspecteur de in de aangifte in aanmerking genomen weekenduitgaven voor gehandicapten in aftrek geweigerd. Bij gelijktijdige beschikking is € 47 belastingrente in rekening gebracht.

2.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 10 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2018. Het bezwaar is door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2020 afgewezen.

Geschil

2.7.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten.

Beoordeling van het geschil

2.8.

Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op aftrek van € 2.600 in verband met weekenduitgaven voor gehandicapten. Daartoe voert belanghebbende aan dat zijn broer verstandelijk gehandicapt is en er geen passende zorginstelling voor hem was. Als gevolg daarvan heeft belanghebbende de zorg van zijn broer op zich genomen.

2.9.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.9.1.

Om in aanmerking te komen voor aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten, moet zijn voldaan aan de vereisten die artikel 6.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) stelt aan de uitgaven. Op basis van artikel 6.25, eerste lid, van de Wet IB 2001 kunnen als weekenduitgaven voor gehandicapten in aanmerking worden genomen– voor zover hier van belang – de extra uitgaven die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte broer te verzorgen, mits deze broer 21 jaar of ouder is en doorgaans in een inrichting verblijft.

2.9.2.

De inspecteur betwist uitsluitend dat de broer in 2018 doorgaans in een inrichting verbleef. In dat geval rust op belanghebbende de bewijslast om aannemelijk te maken dat wel aan dit vereiste is voldaan. Daarin is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Integendeel, belanghebbende heeft aangevoerd dat er geen passende instelling voor zijn broer gevonden kon worden en dat hij de zorg voor zijn broer in 2018 grotendeels zelf op zich heeft genomen. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de broer in 2018 doorgaans in een instelling verbleef. De uitgaven die belanghebbende heeft gedaan voor de zorg van zijn broer kwalificeren daarom niet als weekenduitgaven voor gehandicapten in de zin van artikel 6.25, eerste lid, van de Wet IB 2001.

2.10.

Het voorgaande betekent dat de uitgaven van € 2.600 niet aftrekbaar zijn en dat de inspecteur deze uitgaven daarom terecht in aftrek heeft geweigerd.

Conclusie

2.11.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 8 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.