Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6408, BRE 20/5681
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6408, BRE 20/5681
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 december 2021
- Datum publicatie
- 20 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:6408
- Zaaknummer
- BRE 20/5681
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/5681
uitspraak van 15 december 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 28 februari 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en gelijktijdig in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] H.66.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2021 te Breda.
Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 oktober 2021 aan zijn gemachtigde, Vader & Mink Advocaten (de heer mr. B.H. Vader) op het adres [adres] [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 12 oktober 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Feiten
Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: “IB/PVV”) 2016 een bedrag van € 2.418 (vóór aftrek van de drempel) als specifieke zorgkosten geclaimd. De specifieke zorgkosten betreffen medicatie, vervoer, dieetkosten, extra kosten kleding en beddengoed en genees- en heelkundige hulp.
Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur een correctie aangebracht. De inspecteur heeft de specifieke zorgkosten vastgesteld op een lager bedrag, namelijk € 705. Nu dat bedrag onder de drempel van € 794 bleef, zijn geen uitgaven voor specifieke zorgkosten op het verzamelinkomen in aftrek toegelaten.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende het bedrag van de specifieke zorgkosten op € 2.852 (vóór aftrek van de drempel) gesteld. De inspecteur heeft een bedrag van € 741 geaccepteerd. Nu dat bedrag onder de drempel bleef is het bezwaar bij voormelde uitspraak op bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 30 maart 2020 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Geschil
In beroep is in geschil of de aanslag IB/PVV 2016 niet te hoog is vastgesteld. Meer in bijzonder gaat het om de vraag of de aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten tot het juiste bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende is van mening dat voor de berekening van de uitgaven voor de vervoerskosten in verband met ziekte of invaliditeit alle afspraken bij de tandarts, fysiotherapeut en ziekenhuis dienen te worden meegenomen. De vergoeding per gereden kilometer bedraagt € 0,31 en niet € 0,19. De post “leefkilometers” en de uitgaven voor extra kleding en beddengoed dienen wel in aanmerking te worden genomen. Tot slot is belanghebbende van mening dat de kosten voor genees- en heelkundige hulp voor een bedrag van € 767 in aanmerking dienen te worden genomen. Ten aanzien van voormelde uitgaven en kosten heeft belanghebbende in haar beroepschrift vermeld deze nader te zullen onderbouwen door middel van onderliggende bescheiden en berekeningen.
De inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende met betrekking tot het recht op aftrek gemotiveerd bestreden. De inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat belanghebbende de geclaimde uitgaven en kosten, ondanks herhaaldelijke toezeggingen daartoe, niet heeft onderbouwd aan de hand van bescheiden en/of berekeningen.
Beoordeling van het geschil
Op grond van artikel 6.17, eerste lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna wet IB 2001) zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de in dat artikel onder sub a tot en met g vermelde uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat recht op de door hem gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten bestaat. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daarin met hetgeen hij heeft ingebracht en heeft aangevoerd niet is geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Anders dan belanghebbende mogelijk meent, maakt de enkele omstandigheid dat hij kosten heeft gemaakt nog niet dat die kosten, voor zover die niet door een ziektekostenverzekeraar zijn vergoed, zonder meer voor aftrek in aanmerking komen. Aftrek is slechts mogelijk indien aan de daartoe in de Wet IB 2001 gestelde vereisten is voldaan.
Uitgaven voor vervoer medische afspraken
Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 komen de uitgaven voor vervoer die in verband met ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor aftrek in aanmerking. Daaronder vallen bijvoorbeeld kosten voor bezoek aan een arts.
Ten aanzien van de afspraken bij de tandarts, de fysiotherapeut en de ziekenhuisbezoeken heeft de inspecteur geen kilometervergoeding in aanmerking genomen, omdat belanghebbende ten aanzien van die posten niet aannemelijk heeft gemaakt of en waar deze afspraken hebben plaatsgevonden. De vervoerskosten met betrekking tot de afspraken bij de bedrijfsarts zijn door de inspecteur niet in aanmerking genomen, omdat de inspecteur primair van mening is dat afspraken bij de bedrijfsarts geen medische behandeling betreffen en subsidiair omdat de vervoerskosten onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt. Nu belanghebbende de kosten ten aanzien van voormelde posten niet met stukken heeft onderbouwd, heeft de inspecteur deze terecht geweigerd.
Werkelijke kosten kilometers
De bewijslast om de door hem gestelde kosten aannemelijk te maken berust bij belanghebbende. Voor wat betreft gereden kilometers heeft belanghebbende weliswaar een berekening van de werkelijke kilometerprijs gemaakt, maar hij heeft deze niet onderbouwd aan de hand van onderliggende bescheiden zoals brandstofkosten, kosten van de verzekering, reparatie- en onderhoudskosten en wegenbelasting. Indien belanghebbende de door hem gestelde kosten in aftrek toegelaten wil zien, zal hij aannemelijk moeten maken dat die kosten ook feitelijk door hem zijn gemaakt in het belastingjaar 2016. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. De inspecteur heeft de aftrek voor de reiskosten daarom terecht en op goede gronden beperkt. De wet biedt geen mogelijkheid voor het gebruik van stelposten. De wetgever heeft immers – anders dan bij bijvoorbeeld arbeidskosten – uitdrukkelijk niet gekozen voor een forfaitair bedrag dat in voorkomende gevallen in aftrek kan worden gebracht.
Leefkilometers
Onder de post “leefkilometers” vallen (auto)kosten die niet rechtstreeks zijn verbonden met het verkrijgen van geneeskundige hulp, maar betrekking hebben op het overige gebruik van een auto door een zieke of invalide in verband met zijn ziekte of invaliditeit. Deze kosten kunnen slechts in aftrek worden gebracht als ze meer bedragen dan die van personen die niet ziek of invalide zijn maar overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren (de zogenoemde ‘maatman’). Daarbij moet worden uitgegaan van de objectief te bepalen meerkosten van het autogebruik door de belanghebbende1.
Belanghebbende heeft, behalve het overzicht van het Nibud geen stukken ingebracht waarmee de door hem gestelde “leefkilometers” worden onderbouwd en aan de hand waarvan vergelijking mogelijk is met vergelijkbare gezinnen. De inspecteur heeft terecht geen rekening gehouden met de post “leefkilometers”.
Uitgaven extra kleding en beddengoed
Belanghebbende heeft een bedrag van € 300 in aanmerking genomen in verband met kosten voor extra kleding en beddengoed wegens een chronische blaasontsteking van zijn echtgenote. Belanghebbende heeft geen stukken, zoals bijvoorbeeld een doktersverklaring, overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van een ziekte waardoor extra kosten voor kleding en beddengoed worden gemaakt. Bovendien heeft belanghebbende geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de door hem in aanmerking genomen kosten. De rechtbank kan als gevolg hiervan niet vaststellen of belanghebbende in aanmerking komt voor deze aftrekpost en zo ja tot welk bedrag. De inspecteur heeft terecht geen rekening gehouden met de aftrekpost uitgaven voor extra kleding en beddengoed.
Genees- en heelkundige hulp
Ten aanzien van de post genees- en heelkundige hulp heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn bewijslast voldaan. Uit de door belanghebbende overgelegde stukken is niet aannemelijk geworden wanneer de kosten zijn gemaakt. Bovendien heeft belanghebbende geen facturen en betalingsbewijzen overgelegd, waardoor evenmin duidelijk is of de door hem gestelde kosten in 2016 zijn gemaakt. Gelet op het voorgaande faalt het beroep op het punt van de aftrekpost genees- en heelkundige hulp.
Belastingrente
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belastingrente onjuist is berekend.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Nandram, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 15 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.