Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6500, BRE 19/6112
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6500, BRE 19/6112
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 december 2021
- Datum publicatie
- 21 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:6500
- Zaaknummer
- BRE 19/6112
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht
Zaaknummer BRE 19/6112
Uitspraak van 14 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], de heffingsambtenaar.
1 Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2019 aan belanghebbende een aanslag reclamebelasting 2019 (hierna: de aanslag) opgelegd. Met dagtekening 31 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende ook voor 2018 een aanslag reclamebelasting opgelegd. Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt.
In de uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de aanslag (over 2019) ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft nog niet beslist op het bezwaar tegen de aanslag over 2018.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft aanvullende stukken ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 november 2021. Hierbij was belanghebbende aanwezig in de persoon van [naam] . Daarnaast was de heffingsambtenaar, [naam] , aanwezig.
2 Overwegingen
Vooraf: beroep tegen aanslag over 2018
Belanghebbende heeft in haar beroepschrift verzocht om een uitspraak met betrekking tot de aanslag over 2018. Aangezien vaststaat dat de heffingsambtenaar op die aanslag nog niet heeft beslist zal de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk1 verklaren en hierop niet inhoudelijk beslissen.
Beroep tegen de aanslag
Hoorgesprek
Belanghebbende heeft zich erover beklaagd dat zij voorafgaand aan de uitspraak bezwaar niet is gehoord. Ter zitting is echter komen vast te staan dat belanghebbende niet om een dergelijk hoorgesprek heeft verzocht. Dit betekent dat de heffingsambtenaar niet tot een hoorgesprek gehouden was2.
Inhoudelijk
Belanghebbende drijft een praktijk in de osteopathie. De vensters van haar praktijkruimte heeft zij bestickerd met onder andere haar naam, logo en vermelding van haar website. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende daarvoor de aanslag opgelegd.
Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar aan belanghebbende terecht de aanslag heeft opgelegd. In het geval dat de rechtbank tot het oordeel komt dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd is de hoogte van de aanslag niet in geschil.
De gemeenteraad van de gemeente [gemeente] heeft een “verordening reclamebelasting gemeente [gemeente] 2019” vastgesteld (hierna: de verordening). In deze verordening is onder meer bepaald:
‘Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. reclameobject: een openbare aankondiging in letters, symbolen, logo’s of kleuren of een combinatie daarvan of een reclamevoorwerp, zichtbaar vanaf de openbare weg;
(..)
Artikel 3 Belastbaar feit
Onder de naam ‘reclamebelasting’ wordt (..) een belasting geheven ter zake van reclameobjecten die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.
(..)
Artikel 9 Vrijstellingen
De reclamebelasting wordt niet geheven ter zake van reclameobjecten:
(..)
i. die zijn aangebracht op scholen, ziekenhuizen, verpleeg-en verzorgingshuizen, kerken en moskeeën en die betrekking hebben op de functie van het gebouw;
(..)’
Belanghebbende stelt dat zij geen reclame heeft gemaakt en dat haar het maken van reclame voor commerciële doeleinden bovendien is verboden op grond van de Beroepscode Osteopathie. Mocht ze al reclame hebben gemaakt dan vindt belanghebbende dat ze is vrijgesteld van reclamebelasting omdat zij zorg verleent. Dit zou belanghebbende hebben gelezen in een lijst van de gemeente [gemeente] . Belanghebbende stelt daarnaast dat de heffingsambtenaar haar vooraf had moeten informeren dat hij een aanslag zou gaan opleggen zodat belanghebbende de bestickering nog van de vensters had kunnen verwijderen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bestickering op de vensters van de praktijkruimte voldoet aan het tweede gedeelte van de in de verordening opgenomen definitie van ‘reclameobject’ (letters en logo’s en zichtbaar vanaf de openbare weg). Dit is tussen partijen ook niet in geschil. De vraag die eigenlijk voorligt is of ook sprake is van een ‘openbare aankondiging’3. Hiervan is sprake voor alle tot het publiek gerichte mededelingen die erop gericht zijn de belangstelling van het publiek te trekken van hetgeen wordt aangekondigd4. Naar het oordeel van de rechtbank is inderdaad sprake van een ‘openbare aankondiging’. De rechtbank ziet niet in welke andere reden belanghebbende had met de bestickering van de vensters dan het trekken van de belangstelling van voorbijgangers (publiek). Belanghebbende heeft met betrekking daarvan ook niets ingebracht.
De term ‘openbare aankondiging’ en dus de term ‘reclameobject’ is bovendien ruimer dan het maken van reclame voor commerciële doeleinden. De verwijzing naar de Beroepscode Ostepathie slaagt daarom ook niet.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het reclameobject van belanghebbende niet onder de vrijstelling van artikel 9, onderdeel i van de verordening. Uit de tekst van die vrijstelling volgt volgens de rechtbank duidelijk dat de gemeenteraad niet alle zorgverleners heeft willen vrijstellen maar slechts ziekenhuizen en verpleeg-en verzorgingshuizen. Daaronder valt belanghebbende niet. Belanghebbende heeft daarnaast niet voldoende onderbouwd dat de gemeente in een lijst vermeld zou hebben dat ook haar praktijk zou zijn vrijgesteld zodat de rechtbank aan die stelling voorbijgaat.
De rechtbank volgt belanghebbende ook niet in haar stelling dat de heffingsambtenaar haar vooraf op de hoogte had moeten stellen dat hij aan haar een aanslag reclamebelasting zou opleggen. De heffing van reclamebelasting volgt uit de door de gemeenteraad voorafgaand aan het belastingjaar vastgestelde en gepubliceerde verordening. Belanghebbende had dus voorafgaand aan het belastingjaar op de hoogte kunnen zijn dat voor haar bestickering reclamebelasting verschuldigd zou zijn. Dat voor het opleggen van een aanslag is vereist dat een belastingplichtige vooraf nadrukkelijk wordt geïnformeerd vindt geen steun in het recht. De stelling dat aan belanghebbende over de jaren vóór 2018 geen aanslag reclamebelasting is opgelegd terwijl ook in die jaren de bestickering aanwezig was, maakt niet dat voor 2019 geen aanslag kan worden opgelegd. Belanghebbende kan, volgens vaste jurisprudentie, uit het enkele feit dat aan haar over voorgaande jaren geen aanslagen zijn opgelegd niet het vertrouwen ontlenen dat aan haar ook voor navolgende jaren geen aanslag zal worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd. De rechtbank zal het beroep tegen de aanslag ongegrond verklaren.
3 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep tegen de aanslag over 2018 niet-ontvankelijk en verklaart het beroep tegen de aanslag (over 2019) ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van drs. L. Mattijssen, griffier, op 14 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.