Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6523, AWB - 21 _ 1190

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6523, AWB - 21 _ 1190

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 december 2021
Datum publicatie
28 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:6523
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1190

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende zijn acht naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd voor het parkeren op dezelfde parkeerplaats gedurende een periode van negen aaneengesloten dagen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende gelet op de bebording kenbaar had moeten zijn dat voor deze parkeerplaats parkeerbelasting had moeten worden voldaan. De kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag mogen op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening worden gebracht. De rechtbank gaat voor het bepalen van de kalenderdag uit van de controledatum omdat op dat moment het belastbare feit plaatsvindt. Gelet daarop zijn de naheffingsaanslagen in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het aantal dagen beperkt waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat er een moment komt waarop het opstapelen van naheffingsaanslagen zo nadelig is voor de burger, dat dit in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen en datgene wat van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht. Van een heffingsambtenaar mag worden verwacht dat hij in een dergelijke situatie contact opneemt met de kentekenhouder en onderzoek doet naar de reden waarom de auto al dagen op dezelfde parkeerplaats staat zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. Dit geldt in het bijzonder voor de situatie waarbij de controles plaatsvinden met behulp van een scanauto en de naheffingsaanslagen geautomatiseerd worden afgedaan. In het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar geen contact opgenomen met belanghebbende en aan hem acht naheffingsaanslagen opgelegd in negen dagen. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. Dit geldt temeer nu belanghebbende de eerste naheffingsaanslag pas op 15 januari heeft ontvangen en belanghebbende daarna meteen passende actie heeft ondernomen. De rechtbank laat van de acht naheffingsaanslag er vijf in stand.

Uitspraak

Belastingrecht

Locatie: Breda

Zaaknummers: BRE 21/1190 tot en met 21/1193 en 21/2179 tot en met 21/2183

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant),

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft op 15 maart 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 januari 2021 over de naheffingsaanslag parkeerbelasting van

12 januari 2020 over controledatum

- 6 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/1190).

Belanghebbende heeft op 28 april 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 april 2021 over de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van

12 januari 2020 over controledatums

-

7 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/1191);

-

8 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/1192);

-

9 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/1193);

In hetzelfde beroepschrift van 28 april 2021 heeft belanghebbende ook beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 april 2021 over

- de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 14 januari 2021 over controledatum

11 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/2179);

- de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van 18 januari 2021 over controledatums

-

12 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/2180);

-

13 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/2181);

- de naheffingsaanslagen parkeerbelasting van 20 januari 2021 met controledatums

-

14 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/2182);

-

15 januari 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer] (zaaknummer 21/2183).

De heffingsambtenaar heeft op 17 juni 2021 twee verweerschriften ingediend.

De beroepen zijn behandeld op de zitting in Breda op 12 november 2021. Namens de heffingsambtenaar heeft [heffingsambtenaar] via beeldbellen aan de zitting deelgenomen.

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 juli 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 juli 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig en op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

1. Belanghebbende stond op 6 tot en met 9 januari 2021 en op 11 tot en met 15 januari 2021 met een auto met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de Johan Willem Frisolaan in Breda. Op deze locatie mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.

2. Tijdens controles op voormelde datums is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Daarom zijn aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd, alle ter hoogte van € 66,00 (€ 1,50 aan parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten).

3. Belanghebbende heeft op 19 januari 2021 een bezwaarschrift ingediend. In dit bezwaarschrift staat, voor zover hier van belang, vermeld:

4. Bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2021 is het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag met controledatum 6 januari 2021 ongegrond verklaard.

5. Belanghebbende heeft op 15 maart 2021 digitaal een beroepschrift ingediend bij de rechtbank, dat door de rechtbank diezelfde dag is ontvangen. In het beroepschrift staat, voor zover hier van belang, vermeld:

6. De heffingsambtenaar heeft op 2 april 2021 uitspraken op bezwaar gedaan over de naheffingsaanslagen met controledatum 7 tot en met 9 januari 2021 en het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

7. De rechtbank heeft op 7 april 2021 het beroepschrift van belanghebbende van 15 maart 2021, voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen met controledatum 11 januari tot en met 15 januari 2021, op grond van artikel 6:15, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de heffingsambtenaar doorgezonden met het verzoek om deze als bezwaarschrift in behandeling te nemen.

8. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 14 april 2021 het bezwaarschrift van 15 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend en vervolgens ambtshalve de naheffingsaanslagen inhoudelijk beoordeeld.

9. Belanghebbende heeft op 28 april 2021 een brief verzonden naar de rechtbank met betrekking tot alle negen naheffingsaanslagen. De rechtbank heeft deze brief aangemerkt als beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar van 2 april 2021 en 14 april 2021. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar hiermee ingestemd.

Ontvankelijkheid bezwaar in zaaknummers 21/2179 tot en met 21/2183

10. Tussen partijen is in geschil of tijdig bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslagen met als dagtekening 14 januari 2021, 18 januari 2021 en 20 januari 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijnen eindigden daarmee op 25 februari 2021, 1 maart 2021 en 3 maart 2021.

11. De rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat het bezwaarschrift van

15 maart 2021, dat door de rechtbank is doorgestuurd, te laat is ingediend.

12. Toch is de rechtbank van oordeel dat tijdig bezwaar is gemaakt door belanghebbende tegen deze naheffingsaanslagen. In het bezwaarschrift van 19 januari 2021 meldt belanghebbende immers dat hij al vier naheffingsaanslagen heeft ontvangen en dat hij bang is dat er nog vijf meer zullen volgen voor de datums 10 tot en met 15 januari 2021. De naheffingsaanslagen van 12 januari 2021 heeft hij pas 15 januari 2021 ontvangen. Belanghebbende heeft er bezwaar tegen dat hij meerdere keren voor dezelfde overtreding moet betalen.

13. Het bezwaarschrift van 19 januari 2021 is ingediend op een datum na de verzending van de naheffingsaanslagen van 14 en 18 januari 2021 en dus binnen de voor die naheffingsaanslagen geldende bezwaartermijnen. Gelet op de tekst van het bezwaarschrift heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank bedoeld om ook bezwaar te maken tegen deze 3 naheffingsaanslagen.

14. Ten opzichte van de naheffingsaanslagen van 20 januari 2021 is het bezwaarschrift prematuur ingediend.

15. Artikel 6.10 van de Awb bepaalt echter dat ten aanzien van een voor het begin van de bezwaartermijn (te vroeg) ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien het besluit ten tijde van de indiening (a) wel reeds tot stand was gekomen, of (b) nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

16. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de tekst van het bezwaarschrift van 19 januari 2021, belanghebbende heeft bedoeld ook bezwaar te maken tegen deze twee naheffingsaanslagen, waarvan het in de lijn van de verwachting lag dat deze nog zouden worden opgelegd, hetgeen ook is gebeurd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard in te kunnen stemmen met deze redenering.

17. Gelet op hierop heeft de heffingsambtenaar belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. Het beroep tegen de uitspraken op bezwaar van 14 april 2021 is dus gegrond.

18. De heffingsambtenaar heeft ter zitting ingestemd met een inhoudelijke beoordeling van deze zaken door de rechtbank. De rechtsbank zal daarom de zaken niet terugwijzen naar de heffingsambtenaar, maar zelf in de zaken voorzien. Dat betekent dat de rechtbank in deze zaken zal beoordelen of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

Ontvankelijkheid beroep in zaaknummer 21/1190

19. Tussen partijen is in geschil of het beroepschrift van 15 maart 2021 ontvankelijk is. De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 20 januari 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.

20. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde in dit geval op 3 maart 2021.

21. Het beroepschrift is dus te laat ingediend. De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 7 april 2021 verzocht te laten weten waarom het beroepschrift na afloop van de termijn is ingediend. Belanghebbende heeft in zijn brief van 28 april 2021 geen redenen aangevoerd voor de overschrijding van de beroepstermijn. In de brief van 7 mei 2021 schrijft hij dat hij in verband met een verbouwing de correspondentie met de heffingsambtenaar in een doos in opslag had opgeborgen en dat deze pas weer tevoorschijn kwam tijdens de inrichting van zijn appartement na de verbouwing. De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen aanleiding om te oordelen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het beroep met zaaknummer 21/1190 is daarom niet-ontvankelijk en zal niet inhoudelijk worden behandeld.

Inhoudelijke beoordeling in zaaknummers 21/1191 t/m 21/1193 en 21/2179 t/m 21/2183

22. In geschil is of deze acht naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.

De kenbaarheid van de verplichting om parkeerbelasting te betalen

23. Belanghebbende voert aan dat bij het inrijden van de Johan Willem Frisolaan het bord “betaald parkeren” niet zichtbaar is omdat het aan de achterkant van de paal hangt.

24. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende heeft geparkeerd aan de Johan Willem Frisolaan en dat deze straat zich bevindt in een betaald parkeren zone. Tevens is niet in geschil dat belanghebbende de parkeerbelasting niet heeft voldaan. Dat alleen is echter nog onvoldoende om de parkeerbelasting te mogen naheffen. De gemeente is namelijk ook verplicht om aan parkeerders voldoende duidelijk te maken dat voor een bepaald gebied betaald parkeren geldt.

25. Naar het oordeel van de rechtbank had het belanghebbende kenbaar moeten zijn dat in de Johan Willem Frisolaan parkeerbelasting moet worden voldaan. Dit maakt de rechtbank op uit de plattegrond die de heffingsambtenaar heeft ingestuurd. Uit die plattegrond volgt dat belanghebbende onderweg naar de Johan Willem Frisolaan langs een parkeerzonebord moet zijn gereden. Er zijn onder andere parkeerzoneborden geplaatst in de Ginnekenweg, het Saksen Weimarplein, de Franklin Rooseveltlaan, de Baronielaan en de Zandberglaan. Uit het parkeerzonebord volgt dat vanaf dat bord voor parkeren betaald moet worden totdat een eindeparkeerzonebord wordt gepasseerd. Dat belanghebbende in de Johan Willem Frisolaan zelf geen bebording heeft gezien maakt geen verschil. De gemeente is niet gehouden om op elke straathoek een herhalingsbord te plaatsen waarop de verschuldigdheid van de parkeerbelasting is vermeld.1

Op één van de foto’s in het dossier is bovendien te zien dat in de Johan Willem Frisolaan een bord staat waarop de looprichting wordt aangegeven naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat, met een onderbord waarop het zonenummer wordt vermeld ten behoeve van betaling via een parkeerapp. Gelet hierop had het belanghebbende, ook als hij de parkeerzoneborden had gemist, duidelijk moeten zijn dat ter plaatse parkeerbelasting moet worden voldaan.

De betekenis van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet

26. De rechtbank stelt vast dat de auto van 7 januari 2021 tot en met 15 januari 2021 dagelijks door een scanauto is gecontroleerd en dat er voor alle controledata opnieuw een naheffingsaanslag is opgelegd waarbij ook de kosten van de naheffingsaanslag in rekening zijn gebracht.

27. Op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet worden ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Op grond van deze bepaling worden ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten parkeerperiode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht.

De rechtbank ziet zich daarbij gesteld voor de vraag of daarbij moet worden uitgegaan van de controledatum van de auto of van de dagtekening van de naheffingsaanslag.

In het verleden was de controledatum altijd hetzelfde als de dagtekening van de naheffingsaanslag omdat er destijds een fysieke controle plaatsvond. Inmiddels vindt de controle door middel van scanauto’s plaats en wordt de naheffingsaanslag niet meer direct na de controle aangebracht op de auto, maar wordt deze een aantal dagen later toegezonden door een extern bedrijf, Cannock Chase Public. De heffingsambtenaar heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de op te leggen naheffingsaanslagen twee á drie keer per week door dit bedrijf worden verwerkt waardoor het voor kan komen dat voor verschillende controledata een aantal naheffingsaanslagen met dezelfde dagtekening worden opgelegd. Ook heeft de heffingsambtenaar ter zitting desgevraagd verklaard dat voor toepassing van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet moet worden uitgegaan van de controledata omdat dat het moment is dat de kosten worden gemaakt. De naheffingsaanslag is enkel een afdruk.

28. De rechtbank volgt dit standpunt. Op het moment van de controle vindt het belastbare feit plaats. Dat betekent dat ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening worden gebracht, waarbij voor het bepalen van de kalenderdag moet worden uitgegaan van de controledatum. Nu in het onderhavige geval per kalenderdag één controle heeft plaatsgevonden zijn de naheffingsaanslagen in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd.

Zorgvuldigheid en evenredigheid

29. Belanghebbende betoogt dat het aantal aanslagen en de kosten daarvan buitenproportioneel zijn en stelt dat hij de eerste aanslag van 12 januari 2021 pas op 15 januari 2021 heeft ontvangen.

30. Omdat de eerste aanslag van 12 januari 2021 naar de leasemaatschappij was gestuurd, acht de rechtbank het aannemelijk dat die aanslag belanghebbende pas op 15 januari 2021 heeft bereikt.

31. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ter zitting gevraagd of de gemeente Breda beleid heeft vastgesteld, inhoudende dat op enig moment, bijvoorbeeld na vijf naheffingsaanslagen, contact wordt opgenomen met de kentekenhouder indien wordt geconstateerd dat zijn of haar auto gedurende een langere periode op een betaald parkeren plaats blijft staan en er een situatie ontstaat waarin bijna dagelijks aan betrokkene een naheffingsaanslag wordt opgelegd. De heffingsambtenaar heeft daarop verklaard dat de gemeente Breda hieromtrent geen beleid heeft geformuleerd en een strenge lijn hanteert.

32. De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het aantal dagen beperkt waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd. De gemeente kan doorgaan met naheffen zolang de auto aaneengesloten op dezelfde parkeerplaats staat. De rechtbank is echter van oordeel dat er een moment komt waarop het opstapelen van naheffingsaanslagen zo nadelig is voor de burger, dat dit in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen en datgene wat van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht. Het opleggen van een reeks naheffingsaanslagen staat dan niet meer in verhouding met het doel van de heffing van parkeerbelasting, namelijk parkeerregulering.2 Van de heffingsambtenaar mag in zo’n situatie verwacht worden dat hij contact opneemt met de eigenaar van de auto en onderzoek doet naar de reden waarom die auto al dagen op die parkeerplaats staat, zonder dat daarvoor parkeerbelasting wordt betaald. Dit geldt in het bijzonder voor de situatie waarbij de controles plaatsvinden met een scanauto en de naheffingsaanslagen geautomatiseerd worden afgedaan waardoor er al een aantal dagen verstrijken voordat belanghebbende op de hoogte is van de opgelegde naheffingsaanslagen. Dat de gemeente hieromtrent geen beleid voert kan belanghebbende in redelijkheid niet worden aangerekend.

De heffingsambtenaar heeft in dit geval geen contact opgenomen met belanghebbende en hem acht naheffingsaanslagen opgelegd in een tijdsbestek van negen dagen. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. Dit geldt temeer nu belanghebbende meteen na de ontvangst van de eerste aanslag op 15 januari 2021 zijn auto elders heeft geparkeerd of de parkeerbelasting heeft voldaan. Na 15 januari 2021 zijn er geen constateringen van parkeren aan de Johan Willem Frisolaan zonder te betalen meer geweest. Eén telefoontje, mail of brief naar de leasemaatschappij had zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende een hoop moeite en kosten kunnen besparen en bovendien eerder tot het - vanuit het oogpunt van parkeerregulering - gewenste resultaat kunnen leiden.

Het onder deze omstandigheden opleggen van acht naheffingsaanslagen in een tijdsbestek van negen dagen acht de rechtbank daarom disproportioneel en in strijd met wat van een zorgvuldig handelende overheid kan worden verwacht.

33. De rechtbank ziet in wat hiervoor is overwogen aanleiding om van de acht naheffingsaanslagen die zijn opgelegd en waartegen belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld, er slechts vijf in stand te laten.

Conclusie

34. Dit betekent dat de beroepen met zaaknummers 21/1191 t/m 21/1193 ongegrond zijn. Zoals hiervoor aangegeven zullen de beroepen met zaaknummers 21/2179 t/m 21/2183 gegrond worden verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd, omdat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard. De naheffingsaanslagen behorend bij de zaaknummers 21/2179 en 21/2180 blijven in stand en de naheffingsaanslagen van de zaaknummers 21/2181 tot en met 21/2183 worden vernietigd.

35. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel dient het door belanghebbende betaalde griffierecht te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:

met betrekking tot zaaknummer 21/1190

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

met betrekking tot zaaknummers 21/1191 tot en met 21/1193

- verklaart de beroepen ongegrond;

met betrekking tot zaaknummers 21/2179 tot en met 21/2183

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

verklaart belanghebbende ontvankelijk in het bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslagen met aanslagnummer [aanslagnummer], [aanslagnummer] en [aanslagnummer];

-

laat de naheffingsaanslagen met aanslagnummer [aanslagnummer] en [aanslagnummer] in stand;

-

gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 21 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel