Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6651, AWB - 20 _ 8583
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-12-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6651, AWB - 20 _ 8583
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 december 2021
- Datum publicatie
- 5 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2021:6651
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 8583
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8583
uitspraak van 24 december 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 11 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.342 en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 126 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.37.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. J.M.S. Nass, verbonden aan Nass & Nass Advocaten en Belastingadviseurs te Gulpen, en namens de inspecteur, [inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Feiten
Belanghebbende heeft in 2016 aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) een pensioen terugbetaald tot een bedrag van € 8.364. De terugbetaling van het pensioen heeft in 2016 geleid tot een negatief inkomen uit werk en woning. De inspecteur heeft gelijktijdig met het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 een verrekenbaar verlies vastgesteld.
Bij verliesverrekeningsbeschikking (hierna: carry-back beschikking) van 30 juni 2018 is het hiervoor bedoelde vastgestelde verlies uit 2016 verrekend met het inkomen uit werk en woning uit 2013. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 is door de verliesverrekening verminderd van een aanslag naar een inkomen uit werk en woning van € 28.342 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.086.
De terugbetaling van het pensioen aan de SVB is naar aanleiding van een gerechtelijke procedure gecorrigeerd en belanghebbende heeft het pensioen in 2017 opnieuw van de SVB ontvangen. Het terugontvangen pensioen is in 2017 door de inspecteur tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend. Naar aanleiding van een verzoek namens belanghebbende gedurende de bezwaarfase tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 heeft de inspecteur een gedeelte van het terugontvangen pensioen overgeheveld naar het belastbaar inkomen uit werk en woning in 2016. Als gevolg daarvan is de heffingsgrondslag voor het jaar 2016 positief geworden.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2016 vastgesteld om het eerder voor het jaar 2016 vastgestelde negatieve inkomen te corrigeren. De inspecteur heeft ook de verrekening van het verlies uit 2016 met het inkomen uit werk en woning in 2013 gecorrigeerd door met dagtekening 10 april 2020 een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 op te leggen.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 6 april 2020 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013. De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 11 augustus 2020 afgewezen en de navorderingaanslag IB/PVV over het jaar 2013 en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 14 augustus 2020 opnieuw bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over 2013. De inspecteur heeft de brief aangemerkt als beroepschrift en doorgezonden aan de rechtbank.
Beoordeling van het geschil
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de navorderingstermijn op het moment van opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 was verstreken en dat navordering op grond van artikel 16, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Verder is namens belanghebbende ter zitting aangevoerd dat het belanghebbende niet duidelijk is waarom de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 heeft opgelegd, zodat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 16, derde lid, van de AWR bedraagt de navorderingstermijn vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan en wordt deze verlengd met de duur van het verleende uitstel. Ingevolge artikel 16, zesde lid, van de AWR blijft, indien een bedrag als verlies van een jaar door middel van verrekening in aanmerking is genomen in een voorgaand jaar, en in verband daarmee een in de belastingwet voorziene vermindering of teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de bevoegdheid tot navorderen bestaan zolang navordering mogelijk is over het jaar waaruit het als verlies verrekende bedrag afkomstig is.
De navorderingstermijn is – gelet op het bepaalde in artikel 16, zesde lid, van de AWR – niet overschreden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het als verlies verrekende bedrag afkomstig is uit 2016 en dat op het moment van het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 (10 april 2020) de bevoegdheid tot navorderen over het jaar 2016 nog bestond.
Het beroep van belanghebbende op het rechtszekerheidsbeginsel kan hem niet baten. De rechtbank is gelet op het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet niet bevoegd om een wet in formele zin – zoals artikel 16, zesde lid, van de AWR – te toetsen aan fundamentele rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel.1 Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat artikel 16, zesde lid, van de AWR onbillijk is of onredelijk uitpakt, merkt de rechtbank op dat het de rechtbank niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.2
Ook het beroep op het motiveringsbeginsel slaagt niet. Uit de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat zowel in de aanslagregelende fase, als in bezwaar door de inspecteur is uitgelegd waarom belasting is verschuldigd. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat het motiveringsbeginsel is geschonden. De inspecteur heeft ter zitting op verzoek van de rechtbank nogmaals toegelicht hoe de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 tot stand is gekomen, hetgeen is weergegeven in de overwegingen onder 2.1 tot en met 2.3.
Gelet op het vorenstaande is de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 naar het oordeel van de rechtbank terecht aan belanghebbende opgelegd. In dat geval bestaat tussen partijen geen geschil over de hoogte van de navorderingsaanslag. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 24 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd deze uitspraakte ondertekenen
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.