Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1059, AWB - 20 _ 10146

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1059, AWB - 20 _ 10146

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 maart 2022
Datum publicatie
11 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1059
Zaaknummer
AWB - 20 _ 10146

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/10146

uitspraak van 2 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 4 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.271 (aanslagnummer [aanslagnummer]H.76.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, J.A. Klaver verbonden aan Werkkollektief Hoorn te Hoorn, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 759;

-

draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem te vergoeden.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd geweest met [ex-partner] (de ex-partner).1 Uit dit huwelijk heeft belanghebbende vier kinderen.

2.2.

Van de Gemeente Tilburg heeft belanghebbende met dagtekening 22 maart 2018 een brief met als onderwerp ‘jaaropgave’ (de brief) ontvangen waarin – voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld.

“Ten behoeve van de opgave aan de belastingdienst kunnen wij u mededelen, dat u in 2017 aan ons een bedrag van € 4.207,42 heeft betaald, ter zake van de aan u opgelegde onderhoudsbijdrage voor uw kinderen.”

2.3.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2017 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning dat als volgt is opgebouwd.

Loon

€ 48.271

Verhaalsbijstand Gemeente Tilburg

€ 4.207 (-/-)

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 44.064

2.4.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2017 vastgesteld in afwijking van de ingediende aangifte waarbij het negatief inkomen ‘Verhaalsbijstand Gemeente Tilburg’ niet in aanmerking is genomen. Op het aanslagbiljet staat vermeld dat de aanslag overeenkomstig de aangifte is vastgesteld.

2.5.

Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.

Geschil

2.6.

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

- Heeft belanghebbende recht op aftrek van uitgaven voor onderhoudsverplichtingen op grond van artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001?2

- Kan belanghebbende een beroep doen op het vertrouwensbeginsel?

Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen

2.7.

Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef, onderdeel a, van de Wet IB 2001 kunnen uitgaven voor onderhoudsverplichtingen in aanmerking worden genomen als persoonsgebonden aftrek.

In artikel 6.3 van de Wet IB 2001 is – voor zover hier van belang – bepaald:

1. Onderhoudsverplichtingen zijn:

(…)

c. op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet verhaalde kosten van bijstand tot voorziening in het levensonderhoud van de duurzaam van de belastingplichtige gescheiden levende echtgenoot of gewezen echtgenoot;

(…)”

Paragraaf 6.5 van de Participatiewet vermeldt onder meer het volgende:

Artikel 61. Algemeen

Kosten van bijstand kunnen door het college worden verhaald in de gevallen en naar de regels aangegeven in deze paragraaf.

Artikel 62. Onderhoudsplicht

Kosten van bijstand kunnen tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden verhaald:

a. op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt (…);

b. op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

2.8.

De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op artikel 6.3 van de Wet IB 2001 zijn niet alle op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet verhaalde kosten aftrekbaar, maar alleen de kosten die betrekking hebben op de (gewezen) echtgenoot. De bewijslast dat daarvan sprake is, rust op belanghebbende. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Gelet op de brief heeft de verhaalsbijstand geen betrekking op kosten voor de levensonderhoud van de ex-partner, maar op kosten voor levensonderhoud van de kinderen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de brief op dit punt onjuist is. Voor zover belanghebbende betoogt dat als gevolg van bepaalde wetswijzigingen de verhaalsbijstand geen betrekking kán hebben op kosten voor de levensonderhoud van kinderen, is sprake van een onjuiste rechtsopvatting.3

Vertrouwensbeginsel

2.9.

Belanghebbende doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Daartoe voert belanghebbende aan dat (i) op het aanslagbiljet staat vermeld dat de aanslag conform de ingediende aangifte is vastgesteld en dat (ii) de inspecteur na vragen te hebben gesteld de aftrek heeft toegestaan voor (onder meer) het jaar 2014.

Ad (i)

2.9.1.

Alhoewel op het aanslagbiljet staat vermeld dat de aanslag is vastgesteld overeenkomstig de aangifte, is deze juist afwijkend daarvan vastgesteld. Dit laatste was ook direct duidelijk voor belanghebbende, gelet op het gemaakte bezwaar. Belanghebbende moet dus direct hebben begrepen dat de aanslag niet conform de aangifte is vastgesteld. Belanghebbende kan reeds daarom niet aan de onjuiste vermelding het vertrouwen ontlenen dat de aftrek was toegestaan.

Ad (ii)

2.9.2.

In de aangiften voor de jaren 2011 tot en met 2013 – die geautomatiseerd zijn afgedaan – heeft belanghebbende bedragen in aftrek gebracht in verband met kosten voor het levensonderhoud van kinderen. In de aangifte voor 2014 heeft belanghebbende een bedrag in verband met de verhaalsbijstand in aanmerking genomen als negatief inkomen. De inspecteur heeft na vragen te hebben gesteld dat bedrag in aftrek toegestaan als zijnde kosten voor de levensonderhoud van kinderen. De mogelijkheid van aftrek van dergelijke kosten is echter met ingang van 1 januari 2015 vervallen.4 Belanghebbende kon daarom aan de aanslagregeling over de jaren 2011 tot en met 2014 geen vertrouwen ontlenen dat hij recht heeft op aftrek van de verhaalsbijstand. Er is bovendien geen vertrouwen gewekt dat de verhaalsbijstand in aftrek kan komen als kosten voor het levensonderhoud van de ex-partner.

In de aangiften voor de jaren 2015 en 2016 – die geautomatiseerd zijn afgedaan – heeft belanghebbende bedragen in verband met de verhaalsbijstand aangegeven als negatief inkomen. De enkele omstandigheid dat de inspecteur de aangiften heeft gevolgd in deze jaren is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de inspecteur gerechtvaardigd vertrouwen voor het jaar 2017 heeft gewekt dat belanghebbende een negatief inkomen in aanmerking mag nemen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dus ook in zoverre niet.

Conclusie

2.10.

De inspecteur heeft aftrek van de verhaalsbijstand terecht geweigerd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

Immateriële-schadevergoeding

2.11.

Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriële schadevergoeding (ISV) wegens overschrijding van de redelijke termijn. De inspecteur heeft onder verwijzing naar jurisprudentie5 betoogd dat belanghebbende tegen beter weten in heeft geprocedeerd, zodat hij geen recht heeft op een ISV. De rechtbank gaat hierin niet mee. Weliswaar is de rechtbank het niet eens met belanghebbende, maar zonder bijkomende omstandigheden maakt dat – in dit geval – niet dat belanghebbende tegen beter weten in heeft geprocedeerd. Dat zou anders kunnen zijn indien ten tijde van het aanwenden van rechtsmiddelen al zonneklaar voor (de gemachtigde van) belanghebbende moet zijn geweest dat zijn standpunt onjuist is. Dat is hier niet het geval. In deze zaak speelt bovendien naast het materiële geschil ook een formeel geschil in verband met het beroep op het vertrouwensbeginsel. In het midden kan blijven of ‘tegen beter weten in’-procederen – zonder dat daarbij sprake is van misbruik van recht – grond is om ISV te onthouden.

Voor het geval recht op ISV bestaat, is niet geschil dat de ISV € 1.500 bedraagt en geheel ten laste komt van de inspecteur.

Proceskostenvergoeding en griffierecht

2.12.

De rechtbank vindt aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor 0,5 is toegekend omdat een proceskostenvergoeding alleen wordt toegekend in verband met de toekenning van een immateriële schadevergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

<de griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen>

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.