Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1176, AWB - 20 _ 8668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1176, AWB - 20 _ 8668

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 maart 2022
Datum publicatie
14 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1176
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8668

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8668

uitspraak van 8 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van het motorrijtuig Porsche Cayenne 4.8 Turbo met VIN nummer [nummer] , alsmede de daarbij bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 296.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022 te Breda.

De gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof van 123BPM.nl te Goor, heeft aan de zitting deelgenomen via beeldbellen. Namens de inspecteur zijn verschenen [inspecteur] en [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de boetebeschikking;

-

vernietigt de boetebeschikking;

-

laat de naheffingsaanslag in stand;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.082;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 4 december 2019 op aangifte een bedrag van € 1.116 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Porsche Cayenne 4.8 Turbo met VIN nummer [nummer] .

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf] van 25 november 2019. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 15.500. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde berekend aan de hand van de gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen waarbij hij rekening heeft gehouden met een handelsmarge van 35%. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 11.000 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 4.500.

2.3.

De inspecteur heeft geen hertaxatie laten verrichten maar is uitgegaan van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 15.500 zoals de taxateur van belanghebbende heeft berekend. Vervolgens heeft hij de handelsmarge verlaagd naar 20,38%. Daarbij heeft de inspecteur een bedrag van € 2.482 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 16.427.

2.4.

De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 4.078. Met dagtekening 30 maart 2020 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 2.962. Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 296.

2.5.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar ingediend. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag herberekend en geconstateerd dat de omzetbelasting over de schadeaftrek ten onrechte niet was meegenomen. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is verlaagd naar € 15.906 hetgeen leidt tot een verschuldigde Bpm van € 3.947. Omdat toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel tot een hoger afschrijvingspercentage leidt is de inspecteur daarvan uitgegaan en heeft hij de verschuldigde Bpm op basis van de tabel nader vastgesteld op € 3.692. De naheffingsaanslag is in de uitspraak op bezwaar met een bedrag van € 386 verminderd tot € 2.576. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding toegekend van € 522.

2.6.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil of de hertaxateur voldoende deskundig en onafhankelijk is en of hij voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade.

2.7.

Daarnaast is voor het geval het beroep gegrond is, tussen partijen in geschil de hoogte van de proceskostenvergoeding.

Onafhankelijkheid hertaxateur

2.8.

Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat er geen hertaxatie heeft plaatsgevonden zodat er ook niets gezegd kan worden over de deskundigheid en onafhankelijkheid van de taxateur.

Waardevermindering wegens schade

2.9.

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Belanghebbende heeft daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.

2.10.

De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

2.11.

De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade beoordeeld aan de hand van de foto’s zoals bijgevoegd bij het taxatierapport van belanghebbende. Hij heeft zijn bevindingen in de uitspraak op bezwaar per onderdeel uit het taxatierapport nader toegelicht en per onderdeel omschreven waarom de schadepost is gecorrigeerd.

2.12.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een hoger bedrag aan schade dan waar de inspecteur reeds rekening mee heeft gehouden en dat geen sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 2.10 bedoeld. De rechtbank merkt daarbij op dat zij voor het vaststellen van de schade in hoge mate afhankelijk is van de overgelegde foto’s. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s van belanghebbende het door haar bepleite hogere bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.

2.13.

De rechtbank volgt de stelling van belanghebbende dat de inspecteur het bedrag van de door haar bepleite schade onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, niet. Voor een gemotiveerde betwisting is niet vereist dat de inspecteur een hertaxatie laat verrichten. Ook bestaat geen verplichting om de foto’s voor beoordeling door te sturen naar een taxateur. Het is aan de rechtbank om het bijeengebrachte bewijs te beoordelen en daaraan de weging en waardering toe te kennen die zij passend acht. Gelet op de uitgebreide uiteenzetting in de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de door belanghebbende gestelde schade naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd betwist.

2.14.

Ook heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een beleid van de inspecteur om het innameprotocol van Connect Autolease als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.

2.15.

De naheffingsaanslag is terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.

Boete

2.16.

Ter zitting is komen vast te staan dat er geen uitspraak op bezwaar is gedaan met betrekking tot de boete. Belanghebbende heeft desgevraagd bevestigd dat het beroepschrift mede ziet op de boete en verzocht hiermee rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechtbank met betrekking tot de boete (prorogatie). De inspecteur heeft met dit verzoek ingestemd. De rechtbank zal daarom tevens beslissen inzake de gelijktijdig met de naheffingsaanslag opgelegde boete.

2.17.

De inspecteur heeft op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met paragraaf 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een verzuimboete opgelegd van 10% van de nageheven Bpm omdat de verschuldigde belasting niet (tijdig) is betaald. Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist. Wel behoort het opleggen van zo’n boete achterwege te blijven als sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van avas. Belanghebbende heeft een derde die geacht wordt deskundig te zijn, een taxateur, ingeschakeld voor het opstellen van het taxatierapport. De taxateur heeft onder meer de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald en aan de hand van de gegevens uit het taxatierapport heeft belanghebbende aangifte Bpm gedaan. Het taxatierapport is bij de aangifte overgelegd. Belanghebbende mocht uitgaan van een juiste taakuitoefening van de door haar ingeschakelde taxateur. Belanghebbende heeft al het mogelijke gedaan om de verschuldigde Bpm op aangifte te voldoen en zij heeft naar het oordeel van de rechtbank geen schuld dat uiteindelijk te weinig Bpm op aangifte is betaald. De verzuimboete dient derhalve te worden vernietigd.

2.18.

Omdat de boetebeschikking wordt vernietigd is het beroep gegrond verklaard.

3 Proceskosten

3.1.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.082 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor in aanmerking te nemen, zoals de inspecteur ter zitting heeft gesteld. De kostenvergoeding voor de bezwaarfase is reeds toegekend en is niet in geschil.

3.2.

Belanghebbende heeft tevens recht op vergoeding van het griffierecht.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 8 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd deze

uitspraak mede te ondertekenen

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.