Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1179, AWB - 20 _ 9469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1179, AWB - 20 _ 9469

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 maart 2022
Datum publicatie
14 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1179
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9469

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9469

uitspraak van 8 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 13 oktober 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van het motorrijtuig Toyota Landcruiser 2.8 D-4D Executive 5p. met VIN nummer [nummer].

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022 te Breda.

De gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof van 123BPM.nl te Goor, heeft aan de zitting deelgenomen via beeldbellen. Namens de inspecteur zijn verschenen [inspecteur] en [inspecteur].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 271;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.620;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 28 januari 2020 op aangifte een bedrag van € 10.895 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Toyota Landcruiser 2.8 D-4D Executive 5p. met VIN nummer [nummer].

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Waardetaxaties.nl van 21 januari 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 43.055. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray marge. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 11.906 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 31.149.

2.3.

De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [naam] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van Xray marge vastgesteld op € 43.051. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.

2.4.

De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 13.701. De inspecteur heeft daarbij op grond van artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) het tarief van 2016 toegepast. Met dagtekening 8 juli 2020 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 2.806.

2.5.

Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

2.6.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil of de hertaxateur voldoende onafhankelijk is, of sprake is van essentiële gebreken aan de auto en of de hertaxateur voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade. Ook is in geschil of de inspecteur een beroep kan doen op interne compensatie in verband met het toepassen van een andere koerslijst. Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende een beroep toekomt op de koerslijst van Eurotaxglass’s waarbij rekening wordt gehouden met de bijstelling dealersituatie en marktsituatie. Op grond daarvan bedraagt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 39.897. Het beroep is om die reden reeds gegrond verklaard.

2.7.

Daarnaast is tussen partijen in geschil of aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase dan wel een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.

Onafhankelijkheid hertaxateur

2.8.

De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.1

Essentiële gebreken

2.9.

De Bpm is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister. Voor gebruikte personenauto’s kan een vermindering als bedoeld in artikel 10 van de Wet Bpm in aanmerking worden genomen, tenzij een auto essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer.2

2.10.

De inspecteur heeft zich in zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat artikel 10 van de Wet Bpm niet van toepassing is omdat de versnellingsbak van de auto op het moment van de aangifte dermate beschadigd was dat er geen gebruik van de weg kon worden gemaakt. Belanghebbende had de op grond van artikel 9 van de Wet Bpm verschuldigde Bpm moeten voldoen zonder toepassing van een vermindering, aldus de inspecteur. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij verwezen naar twee arresten van de Hoge Raad.3

2.11.

De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn stelling dat ten tijde van de aangifte sprake was van essentiële gebreken. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto geen WOK-status had en een week na de aangifte door de RDW is goedgekeurd. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de auto rijdend over de weg naar de locatie Soesterberg is gereden en met een in voldoende mate functionerende motor/transmissie naar binnen is gereden bij DRZ, zoals ook in het taxatierapport van DRZ staat vermeld. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat met de auto tijdens de keuring bij DRZ niet is gereden zodat de versnellingsbak niet is gecontroleerd. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat deze nieuwe stelling van de inspecteur dat sprake zou zijn van essentiële gebreken haaks staat op hetgeen hij in het verweerschrift heeft bepleit, namelijk dat er geen schade is geconstateerd aan de auto. Naar het oordeel van de rechtbank kan dus niet worden gezegd dat sprake is van essentiële gebreken zoals onder 2.10 bedoeld zodat belanghebbende in aanmerking komt voor de in artikel 10 van de Wet Bpm bedoelde vermindering. De hoogte daarvan is echter ook in geschil.

Waardevermindering wegens schade

2.12.

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.

2.13.

De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

2.14.

De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij ter zitting heeft verklaard voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de versnellingsbak beschadigd was. Ook staat op de door hem overgelegde inkoopfactuur, die onderdeel uitmaakt van het taxatierapport, vermeld “Getriebe macht Gerause”.

De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de hertaxateur van DRZ de versnellingsbak niet heeft onderzocht, zoals ook in het rapport van DRZ staat vermeld. De inspecteur heeft de stelling van belanghebbende met betrekking tot de schade aan de versnellingsbak naar het oordeel van de rechtbank derhalve onvoldoende gemotiveerd betwist.

2.15.

Met betrekking tot de overige door belanghebbende gestelde schade is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade zoals onder 2.13 bedoeld. De rechtbank merkt daarbij op dat zij voor het vaststellen van de schade in hoge mate afhankelijk is van de overgelegde foto’s. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s van belanghebbende de door hem bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.

2.16.

Ook heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake zou zijn van een beleid van de inspecteur om het innameprotocol van Connect Autolease als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.

2.17.

Gelet op het vorenstaande neemt de rechtbank in verband met de versnellingsbak een schadebedrag in aanmerking van € 6.690 (€ 5.528,50 te vermeerderen met 21% Btw). De rechtbank vermindert de handelsinkoopwaarde met 72% daarvan en stelt de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 35.080. Dat met een hoger percentage dan 72% aan waardevermindering rekening moet worden gehouden is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.

Interne compensatie

2.18.

De inspecteur heeft zich in de pleitnota op het standpunt gesteld dat hij de correctiefactoren op de koerslijst van Eurotaxglass’s alsnog zal toestaan zoals in het verweerschrift uiteengezet, maar dat hij voor het verschil in handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat een beroep op interne compensatie doet indien de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende toch een beroep op waardevermindering wegens schade toekomt.

2.19.

De rechtbank overweegt dat een beroep op interne compensatie alleen kan slagen voor zover deze ziet op elementen in de aanslag die maken dat de aanslag eerder te laag is vastgesteld dan te hoog. In dit geval gaat het om de vraag of de naheffingsaanslag al dan niet verminderd moet worden naar aanleiding van de correctiefactoren markt- en dealersituatie op de handelsinkoopwaarde en dat element maakt dat de naheffingsaanslag hoe dan ook verminderd moet worden. Dit betreft dus geen element dat maakt dat de naheffingsaanslag te laag is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat er in dat geval geen beroep op interne compensatie gedaan kan worden. Bovendien heeft de inspecteur in zijn verweerschrift ongeclausuleerd toegezegd dat belanghebbende een beroep kan doen op de bijstelling markt- en dealersituatie. Met de door de inspecteur nader ingenomen stelling met betrekking tot de interne compensatie lijkt het erop dat de inspecteur deze toezegging onder voorwaarden doet, hetgeen de rechtbank niet juist acht.

Hoogte naheffingsaanslag

2.20.

Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 105.756 bedraagt. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 35.080 en een historische bruto Bpm van € 33.665 leidt dit tot een bedrag aan verschuldigde Bpm van € 11.166. Nu belanghebbende reeds een bedrag van € 10.895 op aangifte heeft voldaan vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 271.

3 Proceskosten

3.1.

De inspecteur heeft gesteld dat aan belanghebbende geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase noch een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend nu belanghebbende pas in de beroepsfase de stelling heeft ingenomen dat een correctie van 15% op de koerslijst van Eurotaxglass’s moet worden toegepast.

3.2.

Ingevolge artikel 8:75 en artikel 7:15 van de Awb komen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft voor de bezwaarfase alleen recht op een kostenvergoeding voor zover de naheffingsaanslag wordt vernietigd wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Voor de beroepsfase geldt als uitgangspunt dat recht bestaat op een vergoeding, tenzij kort gezegd de noodzaak van het beroep uitsluitend aan het handelen van belanghebbende te wijten is. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende, is dus niet voldoende om een proceskostenvergoeding af te wijzen.4

3.3.

De rechtbank stelt vast dat het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot toepassing van de correctie bijstelling dealersituatie en marktsituatie op 15 november 2019 is gewezen. Vanaf het moment van het doen van aangifte waren beide partijen derhalve op de hoogte van de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot toepassing van de koerslijst van Eurotaxglass’s en de correctie die daarop mag worden toegepast.

3.4.

De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur dat voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding dient te worden toegekend niet. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is naar het oordeel van de rechtbank verwijtbaar geen rekening gehouden met het vaststellen van de handelsinkoopwaarde aan de hand van de koerslijst van Eurotaxglass’s door de inspecteur. DRZ stelt de handelsinkoopwaarde immers vast aan de hand van de meest gunstige koerslijst. Nu de koerslijst van Eurotaxglass’s, rekening houdend met de correctie wegens bijstelling markt- en dealersituatie tot de laagste handelsinkoopwaarde leidt en DRZ heeft nagelaten deze koerslijst te gebruiken terwijl deze wel tot de stukken bij het taxatierapport van DRZ hoort, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur daarmee verwijtbaar heeft gehandeld bij het opleggen van de naheffingsaanslag.

3.5.

Daarbij heeft de inspecteur de naheffingsaanslag na bezwaar gehandhaafd. Daarmee kan niet worden gezegd dat de noodzaak beroep in te stellen uitsluitend aan de handelwijze van belanghebbende is te wijten. Dat het beroep op toepassing van de koerslijst van Eurotaxglass’s met de correctie ook in bezwaar gedaan had kunnen worden, doet daar niet aan af.

3.6.

De rechtbank vindt gelet op het voorgaande aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).

3.7.

Tevens dient het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te worden vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 8 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

De griffier is verhinderd deze

uitspraak mede te ondertekenen

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.