Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1180, AWB - 20 _ 8058
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1180, AWB - 20 _ 8058
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 maart 2022
- Datum publicatie
- 14 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:1180
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 8058
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8058
uitspraak van 8 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming,
de Minister.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 12 augustus 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van het motorrijtuig Jeep Grand Cherokee 3.0 CRD Overland met VIN nummer [nummer] , alsmede de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 108.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022 te Breda.
De gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof van 123BPM.nl te Goor, heeft aan de zitting deelgenomen via beeldbellen. Namens de inspecteur zijn verschenen [inspecteur] en [inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 333;
- -
-
veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 167;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 270,50;
- -
-
veroordeelt de Minister in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 270,50;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 89 aan deze vergoedt;
- -
-
gelast dat de Minister het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 89 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende heeft op 6 september 2018 op aangifte een bedrag van € 5.603 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Jeep Grand Cherokee 3.0 CRD Overland met VIN nummer [nummer] .
Bij de aangifte is een taxatieverslag gevoegd van Bol Expertise van 30 augustus 2018. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 27.556. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray marge. De taxateur heeft een bedrag van € 9.836 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 17.720.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [naam] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van Xray marge vastgesteld op € 26.585. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 8.714. Met dagtekening 6 december 2019 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.111. De gelijktijdig met de naheffingsaanslag in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 108.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar ingediend. De inspecteur heeft in de bezwaarfase op grond van artikel 16a van de Wet Bpm het tarief voor 2014 toegestaan en de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 7.119. De naheffingsaanslag is in de uitspraak op bezwaar met een bedrag van € 1.595 verminderd. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding toegekend van € 522.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil of de hertaxateur voldoende onafhankelijk is en of hij voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade.
Onafhankelijkheid hertaxateur
De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd omdat de hertaxateur van de Dienst Roerende Zaken (DRZ) niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.1 Ook is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur hierbij onzorgvuldig heeft gehandeld.
Waardevermindering wegens schade
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade als onder 2.9 bedoeld. De rechtbank merkt daarbij op dat zij voor het vaststellen van de schade in hoge mate afhankelijk is van de overgelegde foto’s. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor zijn rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s van belanghebbende de door hem bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.
Ook heeft belanghebbende zijn stelling dat sprake zou zijn van een beleid van de inspecteur om het innameprotocol van Connect Autolease als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende heeft ter zitting op 25 januari 2022 een verzoek gedaan om toekenning van een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift op 17 december 2019 door de inspecteur is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt op 8 maart 2022 gedaan en dus afgerond 27 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Nu er geen reden is om van dit uitgangspunt af te wijken, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 3 maanden.
De vergoeding bedraagt € 500 per half jaar termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft derhalve recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister voor Rechtsbescherming (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 12 augustus 2020. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 8 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 2 maanden is overschreden. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. De inspecteur dient daarom 2/3e deel van € 500 te betalen (€ 333) en de Staat (de Minister) 1/3e deel van € 500 (€ 167). De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.
3 Proceskosten
De rechtbank vindt in de omstandigheid dat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt gehonoreerd, aanleiding de inspecteur en de Minister te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 541 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij deze rechtbank met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 0,5). Een wegingsfactor 0,5 acht de rechtbank hier aangewezen, nu uitsluitend recht op proceskostenvergoeding bestaat in verband met het toekennen van een immateriële schadevergoeding.
Belanghebbende heeft tevens recht op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de inspecteur als aan de rechtbank is te wijten, zullen om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid de inspecteur en de Minister ieder voor de helft worden veroordeeld in de proceskosten.2 Ook dient om die reden het griffierecht van € 178 door ieder voor de helft te worden vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 8 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.