Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1215, BRE - 20 _ 9960

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1215, BRE - 20 _ 9960

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 maart 2022
Datum publicatie
15 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1215
Zaaknummer
BRE - 20 _ 9960

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9960

uitspraak van 9 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende in [lidstaat] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 9 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) ( aanslagnummer [de aanslag]; hierna: de aanslag ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [de inspecteur] .

De rechtbank heeft op 8 februari 2022 stukken van belanghebbende ontvangen waaruit blijkt dat zij de uitnodiging voor de zitting, onder vermelding van plaats en tijdstip, in goede orde heeft ontvangen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende woont in het onderhavige jaar in [lidstaat] en is gehuwd met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot) . Zij hebben voor het jaar 2018 gezamenlijk aangiften inkomstenbelasting ingediend.

2.2.

Volgens deze aangiften bedraagt het in Nederland belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende nihil en dat van de echtgenoot € 24.706. Daarnaast zijn onderstaande vragen in de aangiften als volgt beantwoord:

Vraag: Antwoord

Land waarin [belanghebbende] [ belanghebbende] op 1 januari 2018 woonde [lidstaat]

Woonde [belanghebbende] hier heel 2018? Ja

Was [belanghebbende] heel 2018, of een deel daarvan, in Nederland verplicht

Verzekerd voor de volksverzekeringen (AOW, Anw en Wlz)? Nee

Was 90% of meer van het inkomen van [belanghebbende] in Nederland belast? Nee

Was 90% of meer van uw gezamenlijke inkomen in Nederland belast? Ja

Gaat [belanghebbende] een inkomensverklaring, ondertekend door de belastingdienst

van [lidstaat] , naar ons opsturen? Ja

2.3.

Naar aanleiding van de ingediende aangiften is bij voorlopige aanslag IB/PVV 2018 ten name van belanghebbende bepaald dat het te ontvangen bedrag € 755 is. Dit als gevolg van de uitbetaling van (een deel) van de heffingskortingen. In deze voorlopige aanslag staat vermeld, conform de aangifte, dat belanghebbende een kwalificerende buitenlands belastingplichtige is voor het jaar 2018.

2.4.

Belanghebbende heeft een inkomensverklaring van de [lidstaat] belastingautoriteiten verstrekt, waarin vermeld staat dat zij 24.197,49 [geldeenheid] aan inkomen in [lidstaat] heeft genoten.

2.5.

De inspecteur heeft de aanslag opgelegd waarin is bepaald dat het eerder ontvangen bedrag van € 755 dient te worden terugbetaald. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.

2.6.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd, omdat belanghebbende geen kwalificerende buitenlands belastingplichtige is waardoor geen recht bestaat op uitbetaling van de heffingskortingen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in 2018 (omgerekend) € 6.049 aan inkomsten genoten dat uitsluitend in [lidstaat] is belast.

2.7.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op uitbetaling van de algemene heffingskorting. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlands belastingplichtige.

Vooraf

2.8.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op 8 maart 2022 nadere stukken van belanghebbende ontvangen. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten, hetgeen onder meer inhoudt dat geen nadere stukken meer kunnen worden ingediend. De rechtbank ziet in de stukken van belanghebbende geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. De rechtbank laat deze stukken dan ook buiten beschouwing bij de beoordeling van het geschil. De rechtbank voegt wel een kopie van de stukken toe aan het dossier en stuurt tevens een afschrift van de stukken, met deze uitspraak, aan de wederpartij.1

Inhoudelijk

2.9.

Belanghebbende heeft in haar beroepschrift verzocht om haar inkomen opnieuw te controleren. Volgens haar berekening bedraagt haar [lidstaat] inkomen omgerekend € 5.627 in 2018.

2.10.

Om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt, moet onder meer worden voldaan aan de inkomenseis van artikel 7.8, zesde lid, van de Wet IB 2001 (hierna: de inkomenseis). Artikel 7.8, zesde lid, van de Wet IB 2001 luidt:

“Een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is een persoon die als inwoner van een andere lidstaat van de Europese Unie (…) in de belastingheffing van die andere lidstaat (…) wordt betrokken en:

a. van wie het inkomen geheel of nagenoeg geheel in Nederland is onderworpen aan de loonbelasting of inkomstenbelasting, of

b. van wie het inkomen tezamen met dat van een belastingplichtige die als zijn partner zou worden aangemerkt indien beide personen binnenlandse belastingplichtigen zouden zijn, geheel of nagenoeg geheel in Nederland is onderworpen aan de loonbelasting en inkomstenbelasting,

(...).”

2.11.

De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat belanghebbendes inkomen uitsluitend in [lidstaat] is belast. Belanghebbende voldoet daarom niet aan de inkomenseis onder a. zoals hiervoor genoemd. Haar echtgenoot heeft inkomen in Nederland genoten van € 24.706, dat in Nederland is belast. Uitgaande van het door belanghebbende gestelde inkomen van € 5.627, bedraagt het gezinsinkomen dan € 30.333. Dat gezinsinkomen is niet geheel of nagenoeg geheel (90%-eis) in Nederland onderworpen aan de loonbelasting en inkomstenbelasting. Immers, maar 82% van het gezinsinkomen is dan in Nederland onderworpen aan de loonbelasting en inkomstenbelasting. Belanghebbende voldoet dus ook niet aan de inkomenseis onder b. Gelet op het voorgaande kan belanghebbende voor het jaar 2018 niet als een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt.

2.12.

Voor het geval dat belanghebbende geen kwalificerende buitenlands belastingplichtige is, is niet in geschil dat zij niet in aanmerking komt voor uitbetaling van de heffingskorting van € 755. Het gelijk is aan de inspecteur.

2.13.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 9 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.