Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1217, BRE - 20 _ 9990

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1217, BRE - 20 _ 9990

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 maart 2022
Datum publicatie
18 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1217
Zaaknummer
BRE - 20 _ 9990

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9990

uitspraak van 9 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [land] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 12 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.765 (hierna: de aanslag) en de gelijktijdig bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 211 (hierna: de beschikking belastingrente).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [de inspecteur] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 januari 2022 aan op het adres [adres] te [land] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 19 januari 2022 is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Daarnaast heeft de rechtbank de inhoud van de uitnodigingsbrief naar het door belanghebbende opgegeven

e-maildres verstuurd.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende woont in [land] en heeft voor het jaar 2017 een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) ontvangen van (bruto) € 13.749. Daarop is € 75 aan loonheffing ingehouden.

2.2.

De uitnodigingsbrief voor het doen van aangifte IB 2017 (hierna: de aangifte) is op 28 februari 2020 naar het bij de inspecteur bekende (nu voormalig) correspondentieadres in Nederland verzonden.

2.3.

De inspecteur heeft de aanslag ambtshalve vastgesteld, omdat belanghebbende de aangifte niet heeft ingediend. Daarbij heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning geschat. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.

2.4.

De inspecteur heeft bij brief van 30 oktober 2020 onder meer aangegeven dat belanghebbende niet van de mogelijkheid gebruik heeft gemaakt om zijn bezwaarschrift mondeling toe te lichten.

2.5.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2020 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.749. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd tot € 93.

2.6.

In geschil is:

  1. of sprake is van schending van de hoorplicht; en

  2. of terecht belastingrente in rekening is gebracht. De hoogte daarvan is niet in geschil.

Hoorplicht

2.7.

Belanghebbende heeft gesteld dat hij ten onrechte niet is gehoord. In de vooraankondiging uitspraak op bezwaarschrift stond ook geen telefoonnummer van de Belastingdienst vermeld. Het was voor hem dan niet mogelijk om contact op te nemen. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet heeft verzocht om te worden gehoord en is van mening dat belanghebbende terecht niet is gehoord.

2.8.

De rechtbank stelt voorop dat het initiatief voor het horen van de belanghebbende bij de inspecteur ligt en dat de inspecteur dus aan de belanghebbende moet vragen of hij gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord.1 Dat is hier niet gebeurd. De hoorplicht is dus geschonden. Vervolgens dient te worden beoordeeld of ondanks het verzuim op de juiste wijze te horen, de uitspraak op het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand kan worden gelaten.2 Daarbij is van belang dat belanghebbende door het niet-horen niet is benadeeld. De inspecteur heeft de aanslag verminderd. Belanghebbende is het eens met het vastgestelde belastbare inkomen zoals dat na uitspraak op bezwaar is komen te luiden. De rechtbank overweegt dat over de van belang zijnde feiten geen geschil (meer) bestaat en dat de vaststelling van belastingrente een aangelegenheid is waarbij aan de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt. Dit overwegende bepaalt de rechtbank dat aan het door belanghebbende gesignaleerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden voorbijgegaan. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de inspecteur te gelasten het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.3

Beschikking belastingrente

2.9.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij al jaren geen aangifte hoefde te doen, omdat de inhouding van loonheffing elke jaar door de SVB sluitend werd gedaan. Belanghebbende hoefde nooit bij te betalen en dus was er ook geen sprake van het verschuldigd zijn van rente. Dat dat nu anders is gelopen maakt dat de rente ten onrechte in rekening is gebracht bij hem en in rekening zou moeten worden gebracht bij de SVB. De SVB heeft ineens en ten onrechte een andere werkwijze gehanteerd omdat de wet veranderde, daar had de inspecteur belanghebbende over moeten informeren. Dan had belanghebbende wel aangifte gedaan en dan zou er geen rente zijn verschuldigd.

2.10.

De rechtbank overweegt dat het belanghebbende is die had moeten verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.4 Belanghebbende deed dat kennelijk al jaren niet en deed geen aangifte. Desondanks liep het telkens ‘glad’ en daardoor was er geen rente verschuldigd. Dat dat voorheen zo was, maakt niet dat de rente nu dan ten onrechte in rekening is gebracht. Ook het gestelde dat belanghebbende niet op de hoogte was van een wetswijziging in combinatie met de veranderende werkwijze van de SVB en het niet doen van aangifte, waardoor er dit jaar te weinig loonheffing is ingehouden, komt voor rekening en risico van belanghebbende. Op de inspecteur rust geen verplichting om belanghebbende actief te informeren over wetswijzigingen en de werkwijze van de SVB, zoals belanghebbende stelt. Belanghebbende was nu na verrekening van loonheffing, nog IB verschuldigd. Daar bestaat geen geschil over. Nu de verschuldigde IB bij het vaststellen van de aanslag (dagtekening 2 september 2020) is geformaliseerd, is terecht belastingrente in rekening gebracht. Het gelijk is aan de inspecteur.

2.11.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. Wel dient de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden (zie 2.8).

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 9 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.