Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1352, BRE 20/10366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1352, BRE 20/10366

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 maart 2022
Datum publicatie
24 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1352
Zaaknummer
BRE 20/10366

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/10366

uitspraak van 17 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 19 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking buiten behandeling stellen van de pro forma aanvraag 30%-bewijsregel (kenmerk [nummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, drs. J.J.M. Hereijgers, verbonden aan Taxmanager B.V. te Putte, en namens de inspecteur, [naam] en [naam] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

De gemachtigde van belanghebbende heeft per brief met dagtekening 25 februari 2019 in verband met de tewerkstelling van belanghebbende bij [bedrijf] een (pro forma) aanvraag gedaan voor toepassing van de 30%-bewijsregeling voor ingekomen werknemers (de aanvraag). De inspecteur heeft de aanvraag ontvangen op 27 februari 2019.

2.2.

De inspecteur heeft de ontvangst van de aanvraag per brief met dagtekening 8 maart 2019 bevestigd. In verband met het ontbreken van enkele gegevens heeft de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na dagtekening van de ontvangstbevestiging de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende informatie. Belanghebbende noch de gemachtigde heeft (binnen de gestelde termijn) gereageerd.

2.3.

De inspecteur heeft per brief met dagtekening 9 mei 2019 de aanvraag buiten behandeling gesteld.

2.4.

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. Daarnaast beroept belanghebbende zich op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name op schending van het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, het verbod op willekeur en misbruik van bevoegdheid. De rechtbank zal de geschilpunten achtereenvolgens behandelen.

2.5.

Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb heeft de inspecteur de bevoegdheid te besluiten een aanvraag voor de toepassing van de 30%-bewijsregeling voor ingekomen werknemers niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Van deze bevoegdheid mag de inspecteur pas gebruikmaken indien de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen de door de inspecteur gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

2.6.

De gemachtigde heeft namens belanghebbende een pro forma verzoek gedaan voor toepassing van de 30%-bewijsregeling voor ingekomen werknemers. De inspecteur heeft de ontvangst van de aanvraag per brief bevestigd en belanghebbende daarbij in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen zes weken aan te vullen met de ontbrekende gegevens en bescheiden. Belanghebbende heeft niet bestreden dat de aanvraag niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn is aangevuld. De aanvraag is daarmee niet tijdig aangevuld. Onder die omstandigheden heeft de inspecteur de bevoegdheid de aanvraag buiten behandeling te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de aanvraag dan ook terecht buiten behandeling gesteld.

2.7.

Belanghebbende stelt daarnaast dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden en stelt in dat kader dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de inspecteur met andere gemachtigden werkafspraken heeft gemaakt ten aanzien van het indienen van een aanvraag voor de toepassing van de 30%-bewijsregeling voor ingekomen werknemers. Indien dergelijke werkafspraken van toepassing zijn, geldt volgens belanghebbende onder meer dat (i) een melding in de mailbox of ander medium met logdatum wordt beschouwd als een compleet pro forma verzoek, (ii) een melding die binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling bij de mailbox binnen is, geldt als een tijdig verzoek en (iii) indien het verzoek te laat is ingediend, de regeling ingaat met ingang van de maand volgend op de maand van de melding in de mailbox. De inspecteur weigert met de gemachtigde van belanghebbende dergelijke werkafspraken te maken.

2.8.

De rechtbank stelt voorop dat van schending van het gelijkheidsbeginsel sprake is bij een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, veroorzaakt ofwel door begunstigend beleid of een begunstigend oogmerk terwijl daarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is, ofwel door een bevoordeling in een meerderheid van gelijke gevallen (de meerderheidsregel). De schending zoals belanghebbende deze omschrijft ziet erop dat bepaalde gemachtigden – waarmee de inspecteur werkafspraken heeft gemaakt – hun aanvraag op een andere wijze mogen indienen dan de gemachtigde van belanghebbende waarmee de inspecteur niet dergelijke werkafspraken heeft gemaakt. Dit maakt echter niet dat andere belastingplichtigen, die net als belanghebbende een (pro forma) aanvraag voor toepassing van de 30%-bewijsregel voor ingekomen werknemers hebben gedaan, de aanvraag niet hoeven aan te vullen indien deze niet volledig is. Het hebben van dergelijke werkafspraken maken het proces van de aanvraag voor de betreffende gemachtigden eenvoudiger, daardoor is er echter geen sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Immers, in alle gevallen dient er tijdig een volledige aanvraag te worden gedaan om gebruik te kunnen maken van de 30% regeling. Belanghebbende heeft daarbij aanvullend gesteld dat, indien uitsluitend het BSN-nummer in de aanvraag ontbreekt, de inspecteur dit in andere gevallen zelf aanvult en de aanvraag alsnog in behandeling neemt. De inspecteur heeft echter voldoende gemotiveerd bestreden dat in de (pro forma) aanvraag van belanghebbende uitsluitend het BSN-nummer ontbrak. In de aanvraag zoals is overgelegd door de inspecteur ontbrak namelijk ook informatie over bijvoorbeeld de herkomst van de werknemer en de specifieke deskundigheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een andere behandeling van gelijke gevallen.

2.9.

Belanghebbende doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende ging de inspecteur in het verleden minder formalistisch om met het in acht nemen van de wettelijke termijnen en hechtte hij meer belang aan de inhoud van de aanvraag. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer naar een passage uit het hoorverslag en naar correspondentie tussen de gemachtigde en de inspecteur.

2.10.

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.1 Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur een concrete toezegging heeft gedaan waaraan belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen. Dat in het verleden de inspecteur bij deze gemachtigde anders heeft gehandeld, ook als deze stelling klopt, maakt immers niet dat jegens belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt.

2.11.

Belanghebbende doet tevens een beroep op het proportionaliteitsbeginsel. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur zich niet aan de wettelijke termijnen gehouden en heeft de inspecteur intern de processen niet op orde. In dat geval kan niet aan belanghebbende worden tegengeworpen dat hij niet tijdig zijn aanvraag heeft aangevuld waardoor onmiddellijk buiten behandeling stellen van de aanvraag volgt.

Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog niet. Dat de inspecteur zich niet aan de wettelijke termijnen zou hebben gehouden, maakt niet dat daarom voor belanghebbende geen termijnen niet meer zouden gelden. Deze volgen namelijk uit de wet. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat belanghebbende om uitstel had kunnen verzoeken voor het aanvullen van de aanvraag, maar dat belanghebbende dit niet heeft gedaan. De gevolgen voor het niet tijdig aanvullen van de aanvraag zijn dan voor rekening en risico van belanghebbende.

2.12.

De weigering van de inspecteur om werkafspraken te maken met de gemachtigde van belanghebbende levert naar het oordeel van de rechtbank evenmin een schending van het verbod op willekeur of van misbruik van bevoegdheid op. Dat de inspecteur geen werkafspraken met de gemachtigde heeft willen maken brengt immers niet met zich dat de inspecteur jegens belanghebbende in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.

2.13.

Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 17 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.