Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1375, BRE-20_5821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1375, BRE-20_5821

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 maart 2022
Datum publicatie
23 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1375
Zaaknummer
BRE-20_5821

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/5821

uitspraak van 18 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer] .F.014502 en de bij beschikking opgelegde boete. Hiervoor is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 354,00.

Bij uitspraak van 19 november 2020 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet (tijdig) betalen van het griffierecht1. Hiertegen heeft belanghebbende verzet gedaan.

Bij uitspraak op verzet van 14 oktober 2021 is het verzet gegrond verklaard en is geoordeeld dat de eerder gedane uitspraak van de rechtbank komt te vervallen en dat het onderzoek dient te worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond2. Belanghebbende krijgt opnieuw de gelegenheid om het griffierecht te betalen na de toezending van een nieuwe nota op het juiste adres.

Kort gezegd is het verzet gegrond verklaard wegens de stelling van belanghebbende dat de door de inspecteur doorgegeven adressering onjuist bleek te zijn. Belanghebbende heeft in verzet aangegeven wat het juiste adres is. Namelijk, [adres] te ( [postcode] ) [plaats] .

Belanghebbende is opnieuw schriftelijk geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht.

De griffier heeft belanghebbende in een aangetekende brief van 26 november 2021 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De brief vermeldt dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen, indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief is overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. De enveloppe waarin deze brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen met de aantekening van PostNL “niet afgehaald”. Deze brief is aangetekend verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven adres. Daarop is de brief op 23 december 2021 nogmaals naar dat adres gestuurd, nu per gewone post en met een laatste termijn van twee weken.

Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht niet is ontvangen. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.