Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1384, BRE-21_2383
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1384, BRE-21_2383
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 18 maart 2022
- Datum publicatie
- 24 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:1384
- Zaaknummer
- BRE-21_2383
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/2383 tot en met 21/2396
uitspraak van 18 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De beslissing van de inspecteur van 26 april 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering alsmede de gelijktijdig genomen afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
van de beschikkingen die horen bij de volgende aanslagnummers:
Aanslagnummer |
Tijdvak |
Dagtekening |
[aanslagnummer]F01.6210 |
1e kwartaal 2016 |
28-5-2016 |
[aanslagnummer]F01.6241 |
2e kwartaal 2016 |
26-11-2016 |
[aanslagnummer]F01.6270 |
3e kwartaal 2016 |
26-11-2016 |
[aanslagnummer]F01.6300 |
4e kwartaal 2016 |
25-2-2017 |
[aanslagnummer]F01.7210 |
1e kwartaal 2017 |
29-5-2017 |
[aanslagnummer]F01.7240 |
2e kwartaal 2017 |
26-8-2017 |
[aanslagnummer]F01.7270 |
3e kwartaal 2017 |
25-11-2017 |
[aanslagnummer]F01.7300 |
4e kwartaal 2017 |
24-2-2018 |
[aanslagnummer]F01.8210 |
1e kwartaal 2018 |
29-5-2018 |
[aanslagnummer]F01.8240 |
2e kwartaal 2018 |
28-8-2018 |
[aanslagnummer]F01.8270 |
3e kwartaal 2018 |
27-11-2018 |
[aanslagnummer]F01.8300 |
4e kwartaal 2018 |
26-2-2019 |
[aanslagnummer]F01.9210 |
1e kwartaal 2019 |
25-5-2019 |
[aanslagnummer]F01.9240 |
2e kwartaal 2019 |
29-8-2019 |
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. Namens belanghebbende is niemand verschenen.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op de dag van de zitting om 12.17 uur via Veilig Mailen verzocht om verdaging van de zitting die gepland stond om 13.00 uur. Dit in verband met de storm Eunice en de mededeling van de NS dat er geen treinen zouden rijden in de middag/avond. Dit mailbericht heeft het zittingskoppel via tussenkomst van de griffie om 12.40 uur bereikt. De rechtbank heeft daarop voor de zitting telefonisch contact gezocht met de gemachtigde en – omdat niet werd opgenomen – zijn voicemail ingesproken met het verzoek om contact op te nemen met de griffier. Tevens is de gemachtigde per email op de hoogte gesteld dat zijn verzoek is afgewezen en dat hij de zitting telefonisch dan wel via skype verbinding ‘online’ kan bijwonen.
Een verzoek om uitstel van de behandeling van de zitting dient zo spoedig mogelijk na ontvangst van de uitnodiging ingediend te worden of zo spoedig mogelijk nadat van de tot uitstel vragende omstandigheden is gebleken. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek niet zo spoedig als mogelijk is gedaan. Dat er een storm zou komen alsmede dat dit gevolgen zou hebben voor de dienstregeling van het openbaar vervoer was al bekend voor de dag van de zitting. Om die reden is het verzoek niet ingewilligd.
1 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van 26 april 2021 ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van 26 april 2021.
2 Gronden
Belanghebbende heeft naar aanleiding van opgelegde aanslagen een (pro forma) verzoek (dagtekening 15 mei 2020) gedaan tot ambtshalve vermindering betreffende de aanslagen omzetbelasting (hierna: OB) voor de tijdvakken 1e kwartaal 2016 tot en met 2e kwartaal 2019 alsmede de over die tijdvakken opgelegde boeten en beschikkingen belastingrente.
Vervolgens vindt diverse correspondentie plaats tussen de inspecteur en belanghebbende met betrekking tot de benodigde gegevens ter beoordeling van het verzoek om ambtshalve vermindering.
Met dagtekening 1 februari 2021 heeft de inspecteur zijn voornemen tot afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering toegestuurd. Tevens is (nogmaals) verzocht om informatie.
Met dagtekening 24 februari 2021 heeft de inspecteur de beslissing op de ambtshalve verzoeken aan belanghebbende gezonden, waarbij het verzoek voor het eerste en het tweede kwartaal van 2016 (gedeeltelijk) is afgewezen en voor de overige tijdvakken (gedeeltelijk) is toegewezen.
Met dagtekening 26 april 2021 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de beslissing op de verzoeken om ambtshalve vermindering kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen bezwaar mogelijk is tegen die beslissing van 24 februari 2021. Tevens heeft de inspecteur het bezwaar nogmaals als verzoek om ambtshalve vermindering behandeld. Dit verzoek is afgewezen (de tweede afwijzing).
Belanghebbende heeft op 4 juni 2021 beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van 26 april 2021.
De ambtshalve beslissingen
Belanghebbende heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen een ingevolge van een belastingwet genomen beslissing, maar niet tegen een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. De beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering is een beslissing die is genomen op grond van artikel 65 AWR. Artikel 65 van de AWR bepaalt dat een onjuiste belastingaanslag door de inspecteur ambtshalve kan worden verminderd. Een beslissing op een verzoek om ambtshalve teruggaaf is niet aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat daar dan geen bezwaar en geen beroep tegen open.1 Dit betekent dat de inspecteur terecht heeft beslist dat de bezwaren tegen de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering niet-ontvankelijk zijn. Voor zover belanghebbende rechtstreeks heeft willen opkomen tegen de tweede afwijzing, is de rechtbank niet bevoegd een oordeel te geven over de ambtshalve beslissing op grond van artikel 65 van de AWR, aangezien daar geen beroep bij de bestuursrechter tegen open staat. De burgerlijke rechter is als restrechter bevoegd.
De inspecteur heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen van belanghebbende zijn dus in zoverre ongegrond verklaard. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen de tweede afwijzing, is de rechtbank onbevoegd.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ook niet toekomt aan de overige klachten van belanghebbende ten aanzien van de inhoud.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 18 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.