Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1438, BRE - 19 _ 3141
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1438, BRE - 19 _ 3141
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 23 maart 2022
- Datum publicatie
- 25 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:1438
- Zaaknummer
- BRE - 19 _ 3141
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/3141
uitspraak van 23 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 mei 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem gegeven informatiebeschikking met betrekking tot de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013 (hierna: de informatiebeschikking), als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en [de inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking uitsluitend voor zover deze ziet op het jaar 2013;
- handhaaft de informatiebeschikking voor het overige;
- stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak aan het informatieverzoek in de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2012 te voldoen;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende drijft in onderhavige jaren een onderneming in de vorm van een eenmanszaak genaamd ‘ [X] ’. De ondernemingsactiviteiten bestaan volgens het uittreksel van de KvK, bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, verkoop-, aankoop- en verhuur van onroerende zaken.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 en 2013 de aangifte IB/PVV ingediend. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 conform de ingediende aangiften vastgesteld. Het belastbare inkomen uit werk en woning is voor beide jaren negatief.
De Officier van Justitie heeft op 3 juni 2015 uit eigen beweging informatie over belanghebbende aan de inspecteur verstrekt. Volgens die informatie heeft belanghebbende in 2012 een bedrag van in totaal € 277.380 aan contanten op zijn bankrekeningen gestort en heeft belanghebbende in 2013 een bedrag van € 50.000 aan een derde uitgeleend.
De inspecteur heeft onder meer aan de ING Bank verzocht om bankgegevens ten name van belanghebbende te verstrekken. Uit de ontvangen bankgegevens heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende in de periode van 30 september 2009 tot en met 6 september 2013, op die bewuste rekening in totaal € 241.680 in contanten heeft gestort.
De inspecteur heeft bij brief van 5 december 2017 aangekondigd navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 op te gaan leggen. Dit vanwege de onder 2.4 vermelde stortingen welke de inspecteur niet kan verklaren op basis van de aangifte zoals door belanghebbende ingediend.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2012 is met dagtekening 4 januari 2018 aan belanghebbende opgelegd, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning met € 275.180 is verhoogd.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2013 is eveneens met dagtekening 4 januari 2018 aan belanghebbende opgelegd, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning met € 50.000 is verhoogd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde navorderingsaanslagen.
De inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om een nadere onderbouwing te verstrekken van de contante stortingen in 2012 van € 275.180 en om de herkomst van de verstrekte lening van € 50.000 te verklaren.
Bij brief van 23 november 2018 heeft de inspecteur het volgende aan belanghebbende gevraagd:
‘(…) Op 19 oktober jl hebben wij een hoorgesprek met elkaar gevoerd. Tijdens dit
hoorgesprek gaf u aan dat u nu snapte wat er van u werd gevraagd. Aansluitend
hebben we dan ook afgesproken dat u uiterlijk 19 november j.l. een gespecificeerd
overzicht zou overleggen waarin de contante geldstromen te volgen zijn. (…)
Ik ben het helemaal met u eens dat het zo niet op schiet. Ik ben dan ook niet van plan nog langer op een gespecificeerd overzicht van de contante geldstromen te wachten. Om het bezwaarschrift verder te kunnen behandelen vraag ik u, op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, of de inhoud daarvan, die van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing van u zelf of uw eenmanszaak [X] , over de jaren 2012 en 2013, aan mij beschikbaar te stellen.
Praktisch gezien betekent dit dat ik u vraag de volledige administratie (zowel de administratie die op papier beschikbaar is als de administratie die digitaal beschikbaar is) van uw eenmanszaak [X] ten aanzien van de jaren 2012 en 2013 aan mij te overhandigen.’
De inspecteur heeft op 21 december 2018 ten aanzien van belanghebbende de informatiebeschikking gegeven waarin, voor zover van belang, staat vermeld:
‘Ten behoeve van de behandeling van uw bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslag 2012 (…) en tegen de navorderingsaanslag 2013 (…) heb ik u recentelijk verzocht informatie te verstrekken welke van belang kan zijn voor uw belastingheffing.
De wettelijke basis voor deze verzoeken vindt u terug in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het doel hiervan is om de inspecteur in staat te stellen om informatie te verkrijgen, op basis waarvan de inspecteur vervolgens de verschuldigde belasting kan vaststellen. Ik heb u daarom reeds diverse malen schriftelijk verzocht om mij de gevraagde informatie te verstrekken. Zo heb ik u op 23 november 2018 schriftelijk verzocht om informatie te verstrekken en op 10 december 2018 heb ik u een rappel gestuurd op dit verzoek.
In mijn verzoeken heb ik u gevraagd de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, of de inhoud daarvan, die van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing van u zelf of uw eenmanszaak [X] , over de jaren 2012 en 2013, aan mij beschikbaar te stellen. Praktisch gezien betekent dit dat ik u vraag de volledige administratie (zowel de administratie die op papier beschikbaar is als de administratie die digitaal beschikbaar is) van uw eenmanszaak [X] , over de jaren 2012 en 2013, aan mij beschikbaar te stellen.
Tot op heden heb ik van u nog geen enkele informatie ontvangen.’
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Belanghebbende heeft vervolgens twee ordners met stukken aan de inspecteur verstrekt.
Bij brief van 25 april 2019 heeft de inspecteur zijn voornemen kenbaar gemaakt het bezwaar tegen de informatiebeschikking af te wijzen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende niet aan zijn informatieplicht voldaan. De inspecteur stelt dat de ontvangen ordners een verzameling is van delen van diverse administraties, ook van andere belastingplichten en dat vele stukken ten aanzien van belanghebbende ontbreken. In deze brief heeft de inspecteur tevens aangegeven wat onder de volledige administratie onder andere wordt verstaan:
- -
-
Jaarrekening van [X] ;
- -
-
Alle bankafschriften van de aanwezige bankrekeningen;
- -
-
Huurcontracten en andere zakelijke overeenkomsten;
- -
-
Alle huurnota's;
- -
-
Alle kostenfacturen;
- -
-
Kasboek;
- -
-
Boekstukken van diverse stukken uit de ordners waarop staat vermeld “geboekt”;
- -
-
Alle primaire vastleggingen.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikking gehandhaafd.
Ter zitting heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2013 door hem wordt ingetrokken, omdat hem gebleken is dat lening van € 50.000 met gelden uit 2012 is verstrekt. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist. Het beroep is om deze reden gegrond.
In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of de inspecteur met betrekking tot het jaar 2012 terecht een informatiebeschikking aan belanghebbende heeft gegeven.
In artikel 47 van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Voor het antwoord op de vraag of voor een belastingplichtige op grond van artikel 47 van de AWR een verplichting bestaat aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van deze belanghebbende.1
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens (zie ook 2.3 en 2.4), de door hem opgesomde bescheiden (zie 2.13) mag opvragen. De inspecteur verzoekt om reguliere administratieve stukken waarbij de inspecteur redelijkerwijs belang heeft, blijkend uit de niet bestreden constatering dat in 2012 omvangrijke contante stortingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van belanghebbende welke niet verantwoord waren in de aangifte. Uit de administratie van belanghebbende over 2012 kan de herkomst van de contante stortingen blijken, wat fiscaal relevant kan zijn.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat deze stortingen contante huurpenningen betreffen en dat daaraan een aantal – mogelijk uitsluitend maar dat is de rechtbank onduidelijk gebleven - mondelinge huurovereenkomsten ten grondslag liggen. Bepaalde huurovereenkomsten kunnen dus niet worden verstrekt en op dat punt is de informatiebeschikking ten onrechte uitgereikt, aldus belanghebbende. De rechtbank kan die stelling niet volgen, ten eerste omdat belanghebbende geen duidelijkheid heeft gegeven of er überhaupt geen schriftelijke overeenkomsten zijn en ten tweede als die schriftelijke stukken er niet zijn, dan dient belanghebbende duidelijk aan de inspecteur aan te geven welke overeenkomsten exact mondeling zijn gesloten en desgevraagd daarover meer informatie te verstrekken.
Voorts heeft belanghebbende ter zitting bevestigd dat de hiervoor genoemde twee ordners niet de volledige administratie bevatten. Er is in ieder geval nog de jaarrekening welke niet is ingediend. Daarnaast meent belanghebbende dat er nog wel een aantal stukken uit de administratie niet zijn gediend maar dat deze wel bestaan. Echter, belanghebbende kan deze stukken niet (meer) verkrijgen omdat die stukken bij zijn ex-partner liggen waarmee hij geen goede relatie meer heeft. Dat die stukken bij zijn ex-partner liggen, maakt in tegenstelling tot wat belanghebbende meent niet dat de informatiebeschikking dan ten onrechte aan hem zou zijn gegeven. Gelet op het voormelde is de rechtbank van oordeel dat de informatiebeschikking voor het jaar 2012 terecht aan belanghebbende is gegeven.
Gelet op wat in 2.15 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 23 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.