Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1524, AWB - 20 _ 9679 en 20 _ 9680
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1524, AWB - 20 _ 9679 en 20 _ 9680
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 maart 2022
- Datum publicatie
- 8 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:1524
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 9679 en 20 _ 9680
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/9679 en 20/9680
uitspraak van 29 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 12 november 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) van € 7.942 ter zake van:- het motorrijtuig Audi A6 met VIN nummer [VIN 1] (zaaknummer BRE 20/9679), hierna auto 1; en
- het motorrijtuig Audi R8 met VIN nummer [VIN 2] (zaaknummer BRE 20/9680), hierna auto 2,
alsmede de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 479.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. S.M. Bothof, verbonden aan 123BPM.nl te Goor, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.792;
- -
-
vermindert de verschuldigde belastingrente dienovereenkomstig;
- -
-
veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.620;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan hem vergoedt.
2 Gronden
Auto 1
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 14.815 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi A6 met VIN nummer [VIN 1] (hierna: auto 1).
Auto 2
Belanghebbende heeft op 2 augustus 2017 een aangifte Bpm ingediend naar een verschuldigd bedrag aan Bpm van € 11.980 ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi R8 met VIN nummer [VIN 2] (hierna: auto 2). De verschuldigde Bpm is op 9 juli 2018 voldaan.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxateur] van 27 juli 2017. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 113.425. Belanghebbende heeft dit bedrag in zijn geheel in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [hertaxateur] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 6 september 2017. De hertaxateur heeft schade aan auto 2 geconstateerd voor een bedrag van € 68.808. Daarvan is € 56.866, ofwel 83%, in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. In het rapport staat onder 5c. Bevindingen/opmerkingen vermeld:
“(…)
Aan het voertuig is reeds (uitgebreid) gerepareerd en daardoor hebben wij slechts delen van het opgegeven werk kunnen vaststellen.
De calculatie die in de aangifte is opgenomen is op basis van een fantoomvoertuig (Porsche). Doordat het hier een ander merk en type betreft komt de opgave van sommige onderdelen niet overeen met het aangegeven voertuig. Onze calculatie die als basis dient voor de waardevermindering is wel op basis van een Audi R8, echter betreft het hier wel een voorgaande type.
(…)”.
Tussen partijen staat vast dat op het moment van taxatie door belanghebbende de schade aan auto 2 niet hersteld was en dat op het moment van de hertaxatie (zie 2.4) gedeeltelijk herstel van de schade had plaatsgevonden.
De datum van eerste toelating van auto 2 is 14 maart 2016. Op het moment van aangifte bedroeg de kilometerstand van de auto ruim 24.000.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de totale verschuldigde Bpm voor de twee auto’s samen moet worden vastgesteld op € 34.737. Met dagtekening 26 juli 2019 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag Bpm opgelegd met een totaalbedrag van € 7.942 aan verschuldigde Bpm, waarvan € 1.420 auto 1 betreft en € 6.522 auto 2 betreft. Daarbij is tevens een bedrag van € 479 aan belastingrente in rekening gebracht.
Het bezwaar van belanghebbende is ongegrond verklaard.
Tussen partijen is in beroep niet meer in geschil dat de naheffingsaanslag voor zover die betrekking heeft op auto 1 dient te worden verminderd tot nihil. Het beroep met zaaknummer BRE 20/9679 is om die reden gegrond verklaard.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag voor zover die betrekking heeft op auto 2 terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is het antwoord op de volgende vragen in geschil:
-
kan belanghebbende een beroep doen op de koerslijst van Eurotaxglass’s met een vermindering vanwege de bijstelling markt- en dealersituatie?
-
heeft de inspecteur rekening gehouden met een te laag bedrag aan waardevermindering vanwege schade?
-
heeft de inspecteur terecht geen rekening gehouden met waardevermindering vanwege ex-schade?
Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de historische nieuwprijs van auto 2 € 286.883 bedraagt.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
Wat partijen met betrekking tot de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of een correctie wegens bijstelling markt- en dealersituatie kan worden toegepast. Belanghebbende stelt dat de correctie van 15% mag worden toegepast gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 15 november 2019.1
In het verweerschrift heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat correctie van 15% kan worden toegepast. Eerst ter zitting heeft hij het standpunt ingenomen dat gelet op gewijzigde jurisprudentie2 de correctie bijstelling markt- en dealersituatie niet meer toegepast kan worden met betrekking tot de onderhavige auto, omdat een onderbouwing voor de toepassing van de correctie ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur in het verweerschrift ondubbelzinnig en zonder voorbehoud toegezegd dat belanghebbende een beroep toekomt op de koerslijst van Eurotaxglass’s en de correctie bijstelling markt- en dealersituatie. Op grond van het vertrouwensbeginsel is het dan niet mogelijk om op dit standpunt terug te komen, zoals belanghebbende terecht heeft gesteld. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 148.999 bedraagt. Gelet hierop is het beroep met zaaknummer BRE 20/9680 gegrond.
Waardevermindering wegens schade
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank is in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ onderdeel 5c. “Bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan schade dan dat de inspecteur gedaan heeft. Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 113.425 en heeft verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist. De inspecteur heeft de totale schade berekend op € 68.808, waarvan € 56.866 (83%) in aanmerking is genomen.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op het door beide partijen overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat met een hoger bedrag aan schade rekening moet worden gehouden dan de inspecteur reeds heeft gedaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat tussen partijen vaststaat dat op het moment van hertaxatie gedeeltelijk herstel van de schade aan de auto heeft plaatsgevonden, waardoor de inspecteur niet de mogelijkheid heeft gehad om de auto te hertaxeren in niet-herstelde staat. Deze omstandigheid dient voor rekening van belanghebbende te komen.
Verder heeft belanghebbende gesteld dat 100% van de door de inspecteur berekende schade in aanmerking genomen dient te worden, vanwege de jonge leeftijd van de auto, de lage kilometerstand, de exclusiviteit van de auto en de technische ingewikkeldheid van de schade.
Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van schade meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag.3 Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende daar niet in geslaagd. Bovendien heeft de inspecteur al een hoger percentage, namelijk 83%, van het schadebedrag in aanmerking genomen.
Waardevermindering wegens ex-schade
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat naast de voornoemde waardevermindering wegens schade nog rekening gehouden dient te worden met een bedrag gelijk aan 25% van de vastgestelde schade vanwege het schadeverleden van de auto.
De inspecteur is van mening dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het schadeverleden van de auto een waardevermindering tot gevolg heeft.
De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten. De bewijslast voor de hoogte van de waardevermindering rust op belanghebbende.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De taxateur van belanghebbende heeft op de vierde bladzijde van het taxatierapport opgemerkt: “De genoemde handelswaardes zijn gebaseerd aan de hand van koerslijstonderzoek, marktonderzoek en hierin is rekening gehouden met de volgende emolumenten: schadeverleden reeds bekend - schadeverleden na herstel - garantie en coulance mogelijkheden - afwijkende specificaties.”. De taxateur is in het taxatierapport verder niet ingegaan op het schadeverleden en heeft geen bedrag aan waardevermindering in aanmerking genomen dat verband houdt met het schadeverleden.
Verder acht de rechtbank de door belanghebbende overgelegde TMV-richtlijn een te algemene tabel en bovendien is onduidelijk op welke onderliggende gegevens de forfaits zijn gebaseerd. De door belanghebbende overgelegde NIVRE-richtlijn is niet van toepassing op de onderhavige auto, omdat deze auto een hogere consumentenprijs heeft dan € 90.000 (zie de laatste zin in het onderdeel 5.3 van deze richtlijn).
Naheffingsaanslag
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 92.133. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 286.883 bedraagt en dat de historische bruto Bpm € 67.143 bedraagt.
Het voorgaande leidt tot een verschuldigde Bpm ter grootte van € 21.563. Omdat de inspecteur in het verweerschrift uitgaat van een bedrag van € 21.559, zal de rechtbank daar ook van uitgaan. De leeftijdskorting bedraagt € 3.787 zodat de verschuldigde Bpm € 17.772 bedraagt. Omdat op aangifte een bedrag van € 11.980 is betaald vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.792.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt.4 Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 23 augustus 2019. De uitspraak op bezwaar is van 12 november 2020. De rechtbank doet uitspraak op 29 maart 2022. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 8 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 1.000. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de inspecteur.
3 Proceskostenvergoeding
De inspecteur heeft gesteld dat aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding dient te worden toegekend omdat belanghebbende pas in de beroepsfase de stelling heeft ingenomen dat een correctie van 15% op de koerslijst van Eurotaxglass’s moet worden toegepast, terwijl hij dat ook al in de bezwaarfase had kunnen doen.
Ingevolge artikel 8:75 van de Awb komen voor vergoeding in aanmerking kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de bezwaarfase geldt dat op grond van artikel 7:15 van de Awb enkel recht op een kostenvergoeding bestaat voor zover de naheffingsaanslag wordt herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Voor de beroepsfase geldt als uitgangspunt dat recht bestaat op een vergoeding, tenzij - kort gezegd - de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende, is dus niet voldoende om een verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen.5
De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur dat voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding dient te worden toegekend niet. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij bij het hoorgesprek de inspecteur heeft verzocht om rekening te houden met de koerslijst van Eurotaxglass’s en de correctie wegens bijstelling markt- en dealersituatie. De rechtbank stelt vast dat het hoorgesprek op 17 juni 2020 heeft plaatsgevonden, derhalve na het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot toepassing van de correctie bijstelling dealersituatie en marktsituatie dat op 15 november 2019 is gewezen.6 Gelet op dit een en ander is bij het doen van de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank verwijtbaar geen rekening gehouden met het vaststellen van de handelsinkoopwaarde aan de hand van de koerslijst van Eurotaxglass’s door de inspecteur.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag na bezwaar gehandhaafd. Daarmee kan niet worden gezegd dat de noodzaak beroep in te stellen uitsluitend aan de handelwijze van belanghebbende is te wijten.
De rechtbank vindt gelet op het voorgaande aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).
Tevens dient het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te worden vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr M.A.M. van Meer, griffier, op 29 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.