Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1528, AWB - 20 _ 9365

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-03-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1528, AWB - 20 _ 9365

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 maart 2022
Datum publicatie
6 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:1528
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9365

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9365

uitspraak van 29 maart 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 5 oktober 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) van € 11.756 ter zake van het motorrijtuig Jeep Grand Cherokee met VIN nummer [VIN] , alsmede de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 78.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , verbonden aan 123BPM.nl te Goor, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag;

-

vernietigt de beschikking belastingrente;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.620;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft op 7 november 2019 op aangifte een bedrag van € 4.483 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Jeep Grand Cherokee met VIN nummer [VIN] (hierna: de auto).

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxateur] van 1 november 2019. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 2.478. Belanghebbende heeft in verband hiermee een bedrag van € 1.784, ofwel 72%, in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. Daarnaast heeft de taxateur een bedrag aan waardecorrectie in verband met een schadeverleden van € 19.944 vastgesteld, waarbij staat vermeld dat de 72% schaderegel is toegepast. Belanghebbende heeft dit bedrag eveneens in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.

2.3.

Bij het taxatierapport is een kopie van het ter zake van de auto afgegeven Duitse kentekenbewijs bijgevoegd. Volgens dit kentekenbewijs heeft de auto een CO2-uitstoot van 318 gr/km.

2.4.

De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [hertaxateur] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 13 november 2019. De hertaxateur heeft schade aan de auto geconstateerd voor een bedrag van € 84. Dit bedrag is volledig in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.

2.5.

De datum van eerste toelating van de auto is 1 juli 2015. Op het moment van aangifte bedroeg de kilometerstand van de auto ongeveer 15.000 kilometer.

2.6.

De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 16.239. Met dagtekening 24 april 2020 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag Bpm opgelegd met een bedrag van € 11.756 aan verschuldigde Bpm. Daarbij is tevens een bedrag van € 78 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.7.

Het bezwaar van belanghebbende is ongegrond verklaard.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil:

  1. of de hertaxateur voldoende onafhankelijk is;

  2. of het taxatierapport van belanghebbende als bewijs kan dienen;

  3. of terecht geen rekening is gehouden met een correctie wegens een schadeverleden;

  4. of rekening is gehouden met een te laag bedrag aan waardevermindering vanwege schade;

  5. of de inspecteur met vrucht een beroep kan doen op interne compensatie in verband met het toepassen van de bijstelling markt- en dealersituatie, als de rechtbank tot de conclusie komt dat met een hoger bedrag aan schade(verleden) rekening houdt dan de inspecteur heeft gedaan;

  6. of het bedrag aan historische bruto Bpm juist is vastgesteld, meer specifiek of de CO2-uitstoot juist is vastgesteld.

2.8.

Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.

Onafhankelijkheid hertaxateur

2.9.

De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.1

Taxatierapport – ontbreken inkoopfactuur

2.10.

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde waardevermindering vanwege schade en het schadeverleden van de auto. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast dienaangaande op belanghebbende. Belanghebbende heeft hiertoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en waarin het schadeverleden wordt toegelicht. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het taxatierapport niet kan dienen als enig bewijs voor een waardevermindering door schade, omdat de inkoopfactuur niet is bijgevoegd.2

2.11.

De rechtbank volgt de inspecteur hierin niet. In de memorie van toelichting bij de wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015)3 staat het volgende:

“Naast de beperking van de toepassing van het taxatierapport wordt een delegatiegrondslag gecreëerd die het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling nadere voorwaarden te stellen aan taxatierapporten teneinde het geconstateerde misbruik bij het gebruik van taxatierapporten te beperken. Bij deze nadere voorwaarden valt te denken aan opname van de volgende gegevens in het taxatierapport: informatie met betrekking tot het taxatiekantoor dat de taxatie heeft uitgevoerd, informatie met betrekking tot de taxateur die de taxatie heeft uitgevoerd, de datum van de fysieke opname van het voertuig, algemene voertuigkenmerken, een beschrijving van de kwaliteit van het voertuig, een beschrijving – ondersteund met beeldmateriaal – van de eventueel aanwezige schade, de handelsinkoopwaarde van drie tot vijf referentievoertuigen, een omschrijving van factoren – indien van toepassing – die nopen tot afwijking van de hiervoor genoemde handelsinkoopwaarde van de referentievoertuigen en een indicatie van de waardevermindering door eventueel aanwezige schade.

Deze nadere voorwaarden zijn het resultaat van een nauwe samenwerking met de Bovag, organisaties van gecertificeerde taxateurs (Nivre, TVM en TRV) en de Belastingdienst. Het stellen van voorwaarden aan het taxatierapport wordt wenselijk geacht om de Belastingdienst in staat te stellen de in het taxatierapport opgevoerde waarde te controleren en om waar nodig handhavend op te kunnen treden. Taxatierapporten die niet voldoen aan de bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, kunnen niet als bewijs dienen voor de bepaling van het bedrag van de afschrijving van de waarde van het desbetreffende voertuig, tenzij de inspecteur oordeelt dat de tekortkoming van het taxatierapport van dien aard is dat die zich leent voor herstel binnen een redelijke termijn en dit herstel binnen deze redelijke termijn plaatsvindt. Indien deze mogelijkheid tot herstel niet geboden of benut wordt, bepaalt de inspecteur overeenkomstig het geldend recht de werkelijke waarde van genoemd voertuig.”

2.12.

Gelet op doel en strekking die verband houden met de nader aan het taxatierapport te stellen voorwaarden is de rechtbank van oordeel dat aan het niet overleggen van de inkoopfactuur niet het door de inspecteur betoogde rechtsgevolg kan worden verbonden. Van misbruik is in dit geval geen sprake. De rechtbank ziet geen aanleiding om het rapport niet te accepteren als bewijsmiddel waarmee belanghebbende de door haar gestelde waardevermindering vanwege schade en het schadeverleden kan onderbouwen. Wel zou deze omstandigheid gevolgen kunnen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport kan worden toegerekend.

Waardevermindering wegens schade(verleden)

2.13.

Tegenover het voornoemde taxatierapport van belanghebbende heeft de inspecteur (ook) een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing waarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ onderdeel 4c. “Bevindingen/opmerkingen” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.

2.14.

De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

2.15.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een hoger bedrag aan schade dan dat de inspecteur gedaan heeft. Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 2.478 en heeft verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport. Naast voornoemde vermindering dient volgens belanghebbende nog rekening gehouden te worden met een bedrag van € 19.944 vanwege het schadeverleden van de auto.

De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade en het bedrag aan vermindering vanwege het schadeverleden gemotiveerd betwist. De inspecteur heeft de totale schade berekend op € 84, welk bedrag geheel in aanmerking is genomen.

2.16.

De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.

2.17.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met het door haar overgelegde taxatierapport, het “vehicle history report” en de “auto auction data” met daarbij behorende foto’s van de schade kennelijk op 2 oktober 2015, aannemelijk heeft gemaakt dat een waardevermindering wegens het schadeverleden in aanmerking moet worden genomen. Ook indien in aanmerking wordt genomen dat de inkoopfactuur niet is overgelegd (zie 2.12). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in het taxatierapport van belanghebbende is vermeld dat de auto een ernstig schadeverleden heeft, dat de aanwezigheid van die ernstige schade ook goed te zien is op de foto’s die zijn gevoegd bij de “auto auction data” en dat daarvoor door de taxateur van belanghebbende in de schadecalculatie een bedrag is opgenomen van € 19.944. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank in dit specifieke geval aanleiding om het bedrag van € 19.944 in aanmerking te nemen als waardevermindering. De stelling van de inspecteur dat niet aannemelijk is gemaakt dat het schadeverleden is medegedeeld aan de koper van de auto, is volgens de rechtbank niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een waardevermindering. De rechtbank volgt de inspecteur eveneens niet in zijn stelling dat een eventueel schadeverleden reeds is verdisconteerd in de koerslijst. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de door belanghebbende overgelegde notulen van Platform Koerslijsten. Daarin staat dat geconstateerd is dat een schadeverleden een waardedrukkend effect op een voertuig kan hebben en dat een eventueel schadeverleden in koerslijsten niet wordt meegenomen volgens de providers. De rechtbank ziet ook in hetgeen de inspecteur verder nog heeft aangevoerd, geen aanleiding voor een ander oordeel.

2.18.

Ter zake van de overige gestelde schade, heeft belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade die niet als normale gebruiksschade kan worden beschouwd als bedoeld in 2.14.

Bijstelling markt- en dealersituatie en interne compensatie

2.19.

De inspecteur heeft zich in de pleitnota op het standpunt gesteld dat hij de correctiefactoren op de koerslijst van Eurotaxglass’s alsnog zal toestaan zoals in het verweerschrift uiteengezet, maar dat hij voor het verschil in handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat een beroep op interne compensatie doet indien de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende toch een beroep op waardevermindering wegens schade toekomt.

2.20.

De rechtbank overweegt dat een beroep op interne compensatie alleen kan slagen voor zover dit ziet op elementen in de aanslag die maken dat de aanslag eerder te laag is vastgesteld dan te hoog. Van een te laag vastgestelde (naheffings)aanslag is in dit geval echter geen sprake. Het alsnog toepassen van de bijstelling markt- en dealersituatie, ter zake waarvan in het verweerschrift ongeclausuleerd door de inspecteur is toegezegd dat belanghebbende daarop een beroep kan doen, leidt immers tot een verlaging van de naheffingsaanslag. Ook de vermindering vanwege het schadeverleden leidt tot een verlaging van de aanslag. Beide verminderingen dienen aan belanghebbende te worden toegekend.

2.21.

Tussen partijen is niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op grond van de koerslijst van Eurotaxglass’s en rekening houdend met de correctie bijstelling markt- en dealersituatie € 27.499 bedraagt.

Naheffingsaanslag

2.22.

Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vast op € 7.471 (€ 27.499 – € 19.944 – € 84). De rechtbank stelt de historische bruto Bpm (vooralsnog) vast op € 72.431. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs € 133.296 bedraagt.

2.23.

Het voorgaande leidt tot een verschuldigde Bpm ter grootte van € 4.059. Omdat op aangifte reeds een bedrag van € 4.483 is betaald, vernietigt de rechtbank de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente. Gelet hierop behoeft de stelling van belanghebbende met betrekking tot de CO2 uitstoot, geen behandeling meer. De rechtbank vermindert de verschuldigde Bpm niet verder dan tot € 4.483 nu de voldoening op aangifte geen onderwerp van geschil is. Het beroep is gegrond verklaard.

3 Proceskostenvergoeding

3.1.

De inspecteur heeft gesteld dat aan belanghebbende geen kostenvergoeding voor de dient te worden toegekend, omdat belanghebbende pas in de beroepsfase de stelling heeft ingenomen dat een correctie van 15% op de koerslijst van Eurotaxglass’s moet worden toegepast. Nu de verschuldigde Bpm door de rechtbank niet enkel op grond daarvan is verminderd, behoeft de stelling van de inspecteur geen verdere behandeling.

3.2.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).

3.3.

Tevens dient het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar te worden vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 29 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.