Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:158, BRE - 20 _ 6378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:158, BRE - 20 _ 6378

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 januari 2022
Datum publicatie
25 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:158
Zaaknummer
BRE - 20 _ 6378

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/6378

uitspraak van 11 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [adres] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 23 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de gelijktijdig met de aanslag inkomstenbelasting 2012 opgelegde verzuimboete (aanslagnummer [aanslagnummer]H.26.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Met dagtekening 4 april 2015 is aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) voor het jaar 2012 opgelegd van € nihil. Tevens is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 4.920 wegens het te laat indienen van de aangifte.

2.2.

Na het opleggen van de aanslag en de boetebeschikking zijn naar het adres van belanghebbende een betalingsherinnering, een aanmaning en een dwangbevel gestuurd.

2.3.

Met dagtekening 19 december 2019 heeft de ontvanger van de Belastingdienst een brief aan belanghebbende gestuurd, waarin de invorderingstermijn voor het nog te betalen bedrag van de aanslag IB 2012 met vijf jaar wordt verlengd. Naar aanleiding van deze brief heeft belanghebbende op 31 december 2019 bij de inspecteur een kopie opgevraagd van de betreffende aanslag IB 2012.

2.4.

Bij brief van 27 januari 2020, door de inspecteur ontvangen op 28 januari 2020, heeft belanghebbende verzocht om een ambtshalve vermindering van de opgelegde verzuimboete, omdat naar zijn mening de verzuimboete van € 4.920 niet in verhouding staat tot de te betalen belasting van € nihil.

2.5.

De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering bij beschikking afgewezen, aangezien er vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft (artikel 45aa onder a van de Uitvoeringsregeling IB 2001). Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur zijn standpunt gehandhaafd.

2.6.

In geschil is of het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen.

2.7.

Een ambtshalve vermindering van een belastingaanslag geschiedt uitsluitend op de voet van artikel 9.6 Wet IB 2001. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet van de belastingaanslag zijn vermeld, zoals een boetebeschikking (artikel 9.6, vierde lid Wet IB 2001).

Artikel 9.6, tweede lid Wet IB 2001 juncto artikel 45aa onder a van de Uitvoeringsregeling IB 2001 bepaalt vervolgens dat de inspecteur ambtshalve de boetebeschikking die op een te hoog bedrag is vastgesteld vermindert, zodra hem dat is gebleken, tenzij er vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de boetebeschikking betrekking heeft.

2.8.

Vast staat dat belanghebbende het verzoek om een ambtshalve vermindering buiten de termijn van vijf jaren heeft gedaan. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb dient de inspecteur een na afloop van de vijfjaarstermijn ingediend verzoek echter in behandeling te nemen indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.9.

Belanghebbende heeft daartoe gesteld dat hij niet eerder dan 19 december 2019 op de hoogte was van de boete. Volgens belanghebbende deed zijn ex-echtgenote alle administratie en waren er ten tijde van de aanslag IB 2012 huwelijkse problemen. De ex-echtgenote heeft volgens belanghebbende de aanslag, de herinnering, de aanmaning en het dwangbevel voor hem achtergehouden. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

2.10.

Niet in geschil is dat de aanslag waarop de boete staat vermeld, de herinnering, de aanmaning en het dwangbevel naar het juiste adres van belanghebbende zijn gestuurd en daar zijn ontvangen. Dat de ex-echtgenote van belanghebbende deze stukken (al dan niet bewust) voor hem zou hebben achtergehouden, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van belanghebbende dient te blijven. Belanghebbende is immers zelf verantwoordelijk voor zijn eigen fiscale verplichtingen.

2.11.

De stelling van belanghebbende kan dus niet leiden tot het oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Nu het verzoek om de ambtshalve vermindering buiten de vijfjaarstermijn is ingediend, heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank dit verzoek terecht afgewezen.

2.12.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.13.

De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, op 11 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.