Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1641, BRE 21/931
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1641, BRE 21/931
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 april 2022
- Datum publicatie
- 11 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:1641
- Zaaknummer
- BRE 21/931
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/931
uitspraak van 1 april 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De uitspraken van de inspecteur van 25 januari 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) (hierna: de naheffingsaanslag) en de daarbij gelijktijdig opgelegde boetebeschikking (hierna: de verzuimboete) met kenmerk [aanslagnummer] .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022 te Breda .
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende (door middel van digitale aanwezigheid), en namens de inspecteur, [inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de opgelegde verzuimboete;
- -
-
vermindert de boete tot € 50;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende is houder van een [voertuig] met kenteken [kenteken] (hierna: de camper).
Het kenteken van de camper stond als geschorst geregistreerd met ingang van 1 november 2019 tot en met 21 mei 2020.
Op 20 mei 2020 is omstreeks 12.41 uur via camerabeelden geconstateerd dat met de camper van de openbare weg gebruik is gemaakt. In verband met deze constatering is met dagtekening 17 juli 2020 een vooraankondiging naheffingsaanslag en verzuimboete verzonden.
Met dagtekening 15 oktober 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 446 alsmede een verzuimboete van € 446. De nageheven mrb heeft betrekking op de periode van 8 juli 2019 tot en met 20 mei 2020.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en verzuimboete in bezwaar gehandhaafd.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd.
De naheffingsaanslag
De rechtbank stelt voorop dat aan het schorsen van de tenaamstelling van een kenteken voorwaarden zijn verbonden. Eén van die voorwaarden is dat met het motorrijtuig gedurende de schorsing geen gebruik wordt gemaakt van de openbare weg.1
Belanghebbende bevestigt dat hij op 20 mei 2020 met de camper (anders dan voor de APK-keuring) van de openbare weg gebruik heeft gemaakt, terwijl de tenaamstelling van het kenteken nog geschorst was. Daarmee staat vast dat belanghebbende de voorwaarden van de schorsing heeft geschonden. De inspecteur had daarom de bevoegdheid om een naheffingsaanslag aan belanghebbende op te leggen, van welke bevoegdheid hij gebruik heeft gemaakt.2
Op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wet Mrb wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdsvakken van drie maanden, met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd. De naheffingsaanslag is berekend over de periode van 8 juli 2019 tot en met 20 mei 2020. Deze periode is gelet op de wettelijke periode van naheffing niet te lang. Op grond van het vijfde lid van artikel 35 van de Wet Mrb wordt de na te heffen belasting verminderd met de belasting die over de periode reeds is betaald. De inspecteur heeft het nageheven bedrag aan mrb overeenkomstig voornoemde bepalingen vastgesteld.
De mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs voor de berekeningsperiode bestaat uitsluitend in het geval dat de camper een gedeelte van die periode niet op naam heeft gestaan van belanghebbende. Op grond van de Wet Mrb kan in andere gevallen de hoogte van de naheffingsaanslag niet naar beneden worden bijgesteld. Voor berekening van de berekeningsperiode is dus ook niet relevant of een kortere periode dan de berekeningsperiode met de camper van de openbare weg gebruik is gemaakt.3
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat met de camper slechts op één dag in de schorsingsperiode, te weten 20 mei 2020, van de openbare weg gebruik heeft gemaakt, ziet de rechtbank juridisch niet de mogelijkheid om de naheffingsaanslag op die grond te verminderen. De grondslag voor naheffing is in dit geval gelegen in artikel 35 van de Wet Mrb, wat een wet in formele zin is. Het wetsartikel geeft uitdrukking aan een welbewuste afweging van de wetgever en laat geen ruimte voor een andere uitleg tot berekening van de berekeningsperiode. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd om de betreffende wettelijke bepaling buiten toepassing te laten.4
Ook het standpunt van belanghebbende dat de inspecteur tegenwoordig - onder meer door gebruik van vele camera’s - een groot aantal controlemogelijkheden heeft, en de wet daarom is verouderd, kan hem niet baten. De rechtbank mag formele wetgeving niet toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid.5
Gelet op voorgaande is de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd.
De verzuimboete
Indien een belastingplichtige de verschuldigde belasting in geval van gebruik van de weg met een geschorst motorrijtuig niet heeft betaald, kan op grond van artikel 37 van de Wet Mrb, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), een verzuimboete worden opgelegd van in beginsel ten hoogste 100% van de betaalde belasting. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt dient oplegging van een boete achterwege te blijven.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij op 20 mei 2020 alvorens hij met de camper de openbare weg op ging, heeft geprobeerd de schorsing op te heffen. Dat lukte echter niet, omdat hij geen verbinding tot stand kon brengen met de website van de RDW. Later op die dag is hij vergeten om dit nogmaals te proberen en is belanghebbende gaan rijden met de camper op de openbare weg. Een dag later realiseerde hij zich dat de camper nog als geschorst stond opgegeven, waarna hij direct de schorsing alsnog heeft opgeheven. Voorgaande leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Een beroep op avas slaagt daarom niet. De rechtbank komt toe aan de beoordeling of de opgelegde verzuimboete passend en geboden is.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift het standpunt ingenomen dat de verzuimboete moet worden gematigd tot 25% van de nageheven belasting, derhalve tot een bedrag van € 111. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de boete, ook na de door de inspecteur aangegeven vermindering, niet in verhouding staat tot de ernst van de door hem begane overtreding. Belanghebbende concludeert tot matiging van de verzuimboete tot maximaal € 50.
De rechtbank komt tot het oordeel dat een verzuimboete van € 50 in dit geval passend en geboden is. Voor de rechtbank is van belang dat belanghebbende uit eigen beweging de schorsing heeft opgeheven terwijl belanghebbende op dat moment - gelet op de dagtekening van de vooraankondiging van de naheffing - niet wist dat de inspecteur geconstateerd had dat hij met de geschorste camper op de openbare weg had gereden.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
Proceskostenveroordeling
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 1 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.