Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:181, BRE - 19 _ 6430 tot en met 19/6433
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:181, BRE - 19 _ 6430 tot en met 19/6433
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 januari 2022
- Datum publicatie
- 22 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:181
- Zaaknummer
- BRE - 19 _ 6430 tot en met 19/6433
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/6430 tot en met 19/6433
uitspraak van 19 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de heffingsambtenaar van 31 oktober 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikkingen waarbij de heffingsambtenaar in het kader van Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) beschikkingen per waardepeildata 1 januari 2017 en 1 januari 2018 heeft gegeven en daarbij de waarde van [nummer 18] en [nummer 18by] in [plaats] (hierna: de onroerende zaken) heeft vastgesteld en de gelijktijdig met deze beschikkingen voor de jaren 2018 en 2019 opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) eigenaar, OZB gebruiker, rioolheffingen eigenaar en rioolheffingen gebruiker.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende mr. P.E.A.M. Gerritse, verbonden aan Westpoint advocaten ׀ mediators te Tilburg, vergezeld door [dga] en namens de heffingsambtenaar, [de heffingsambtenaar] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar, alsmede de voor de jaren 2018 en 2019 opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen OZB-eigenaar, OZB-gebruiker, rioolheffingen eigenaar en rioolheffingen gebruiker;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.082;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan haar vergoedt.
2 Gronden
[Beheer BV] (hierna: Beheer BV) is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. De [dga] is enig aandeelhouder en bestuurder (hierna: de dga) van Beheer BV.
Beheer BV is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [nummer 18] te [plaats] (hierna: het object).
De heffingsambtenaar heeft op grond van artikel 16 van de Wet WOZ (de objectafbakening) het object onderverdeeld in [nummer 18] en [nummer 18by] , omdat vanaf 15 december 2017 een gedeelte van het object aan een derde wordt verhuurd.
Belanghebbende (hierna: het autobedrijf) heeft gesteld dat de aanslagen aan de verkeerde rechtspersoon zijn geheven c.q. te naam zijn gesteld.
Vast staat dat het autobedrijf niet de eigenaar van het object is. In beroep is tussen partijen niet (meer) in geschil dat de aanslagen voor zover deze zien op de eigendom van het object moeten worden vernietigd. De rechtbank heeft daarom de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) eigenaar en rioolheffingen eigenaar, van zowel [nummer 18] en [nummer 18by] , vernietigd. De beroepen zijn hierom reeds gegrond.
In geschil is slechts het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar het autobedrijf voor de (belasting)jaren 2018 en 2019 terecht heeft aanslagen voor de OZB-gebruiker en rioolheffingen gebruiker inzake [nummer 18by] . Het autobedrijf betwist ook de heffingsgrondslag voor de aanslagen OZB-gebruiker en daarmee dus de afbakening van het object (zie 2.3).
De dga heeft aangevoerd dat vanwege gezondheidsredenen de activiteiten van het autobedrijf in 2017 stil zijn komen te liggen. Het autobedrijf is weliswaar niet opgeheven, maar er vinden geen activiteiten meer plaats. Daarom is besloten om het object te verhuren. Echter de huurder had geen mogelijkheid om het gehele object te huren. Het voorste gedeelte van het object is verhuurd. De huurder is wel de mogelijkheid geboden om het achterste gedeelte bij te huren. Het achterste gedeelte heeft hij leeg laten staan, aldus nog steeds de dga. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft de dga een brief van de RDW (gericht aan het autobedrijf) van 13 september 2017 (productie 35) overgelegd, waarin de keuringsbevoegdheid voor APK-erkenning is ingetrokken.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van de ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen 2018’ van de gemeente [plaats] is geregeld dat onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken wordt geheven een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt (de gebruikersbelasting). Voor het jaar 2019 is een gelijkluidende bepaling op genomen in de ‘Verordening van de raad van [plaats] houdende bepalingen over de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2019’.
Op grond van artikel 3, eerste lid aanhef en onderdeel b, van de ‘Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2018’ van de gemeente [plaats] is geregeld dat de belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Voor het jaar 2019 is een gelijkluidende bepaling opgenomen in de ‘Verordening rioolheffing 2019’ van de gemeente [plaats].
Overwegingen rechtbank
Vast staat dat Beheer BV eigenaar is van onroerende zaak, plaatselijk bekend als [nummer 18] . Het voorste gedeelte, dat aan een derde is verhuurd, is door de heffingsambtenaar aangeduid als [nummer 18] en het achterste gedeelte als [nummer 18by] . De bewijslast dat voor onderhavige jaren de aanslagen OZB-gebruiker en rioolheffingen gebruiker inzake [nummer 18by] terecht aan het autobedrijf zijn gericht rust op de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat eigen gebruik als gebruik wordt aangemerkt en dat in 2020 het bord van het autobedrijf nog steeds te zien was. Bij een bezoek aan de huurder in 2020 is naar voren gekomen dat de dga wel regelmatig in het achterste gedeelte aanwezig was, aldus de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft daarnaast verklaard dat hij de dga niet heeft zien werken. De rechtbank is van oordeel dat met wat de heffingsambtenaar heeft aangevoerd en tegenover de gemotiveerde betwisting door de dga, onvoldoende is om te concluderen dat [nummer 18by] aan het begin van de kalenderjaren 2018 en 2019 door het autobedrijf is gebruikt. Dat de dga mogelijkerwijs het achterste gedeelte ( [nummer 18by] ) als opslagruimte gebruikt, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat het autobedrijf (dus belanghebbende) het achterste gedeelte aan het begin van de kalenderjaren 2018 en 2019 in gebruik had. De rechtbank zal die aanslagen voor de OZB-gebruiker en rioolheffingen gebruiker inzake [nummer 18by] dan ook vernietigen.
Nu de aanslagen OZB-gebruiker voor de jaren 2018 en 2019 worden vernietigd, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling of de daarvoor geldende heffingsgrondslag juist is.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van de bezwaarfase nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan. De rechtbank vindt wel aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.082 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541). De heffingsambtenaar dient ook het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 19 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.