Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1840, AWB - 20 _ 9204 en 20_9205
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1840, AWB - 20 _ 9204 en 20_9205
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 april 2022
- Datum publicatie
- 19 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:1840
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 9204 en 20_9205
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/9204 en 20/9205
uitspraak van 7 april 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 9 juli 2021, verzonden op 14 juli 2021.
1 Behandeling van het verzet
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende (met bovengenoemde zaaknummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
Bij brief van 22 juli 2021 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Aldaar is verschenen en gehoord, belanghebbende. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten en de gronden van het verzet
Belanghebbende is op 10 januari 2012 failliet verklaard. De door belanghebbende bestreden aanslagen, genummerd [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen hebben als dagtekening 23 januari 2013 en 9 april 2014. De aanslagen zijn toegezonden aan de curator. De curator heeft nimmer bezwaar gemaakt.
Het in één geschrift vervatte bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen is gedagtekend 14 augustus 2020 en is op diezelfde datum door de inspecteur ontvangen.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard en tevens behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen. De verzoeken zijn afgewezen.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank zijn de beroepen van belanghebbende tegen de eerder genoemde uitspraken op bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3 Beoordeling van het verzet
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken.1 De aanslagen zijn op de juiste wijze bekendgemaakt, zodat de bezwaartermijnen eindigden op respectievelijk 6 maart 2013 en 21 mei 2014.
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen.2
Het op 14 augustus 2020 bij de inspecteur ingekomen bezwaarschrift is ruim na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn ingediend. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
De bezwaartermijn volgt rechtstreeks uit de wet. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.3
Belanghebbende heeft zowel in beroep als in verzet aangevoerd dat het niet aan hem te wijten is dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het was volgens belanghebbende niet mogelijk om tijdig bezwaar te maken omdat de curator hem nooit van deze aanslagen op de hoogte heeft gebracht.
De rechtbank stelt vast dat de stelling van belanghebbende dat hij door de curator niet op de hoogte is gesteld van het bestaan van de aanslagen door de inspecteur niet wordt betwist. Het niet doorzenden van de aanslagen door de curator aan belanghebbende is in de bestreden uitspraak voor risico van belanghebbende gebracht. De rechtbank gaat uit van een andere rechtsopvatting (zie hierna onder 4.2). Het verzet is daarom gegrond. De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.4
De rechtbank ziet aanleiding om tevens uitspraak te doen op de beroepen van belanghebbende, nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken en partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op een zitting te worden gehoord (onder meer) over de eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding en in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep.5