Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2097, 19 /597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2097, 19 /597

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 april 2022
Datum publicatie
25 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2097
Zaaknummer
19 /597

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2014. Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Compromis ter zitting van de rechtbank.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/597

uitspraak van 13 april 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te Mierlo,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.497, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 2.052.633 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.195 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 48.093 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2019 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 30 januari 2019, ontvangen bij de rechtbank op 31 januari 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, H.J.R.M. Van der Meijs en J. van Oirschot, verbonden aan BLM Accountants & Adviseurs te Veldhoven, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende.

2 Beoordeling van het beroep

2.1.

Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over hetgeen hen verdeeld heeft gehouden, en wel in dier voege dat naar hun gemeenschappelijke oordeel het vervreemdingsvoordeel dat is behaald met de verkoop van de aandelen in [B.V.] € 664.925 bedraagt. De rechtbank sluit zich aan bij dit eenstemmige oordeel van partijen. In dit oordeel ligt besloten dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven.

2.2.

Voorts zijn partijen overeengekomen dat de door belanghebbende gemaakte proceskosten door de inspecteur worden vergoed volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht, alsmede dat het door belanghebbende wegens het beroep betaalde griffierecht door de inspecteur wordt vergoed.

2.3.

Het hiervóór onder 2.1 overwogene brengt mee dat het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor het jaar 2014 moet worden gesteld op € 1.123.285 (€ 729.693 winst [N.V.] + € 664.925 winst [B.V.] -/- € 271.333 verlies uit aanmerkelijk belang uit een eerder jaar). Partijen zijn overeengekomen dat de belastingrente overeenkomstig dient te worden verminderd.

3 Proceskosten en griffierecht

3.1.

Gelet op het hiervóór overwogene ziet de rechtbank aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.082 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).

3.2.

Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep gestorte griffierecht van € 47 te worden vergoed.

4 Beslissing